Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
niet-ontvankelijk verklaren.
4.Beslissing
28 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door de verzoeker, die woonachtig was in [woonplaats]. De verzoeker had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 april 2013 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 31 januari 2013 en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO).
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie.