ECLI:NL:HR:2013:51

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
13/02096
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door de verzoeker, die woonachtig was in [woonplaats]. De verzoeker had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 april 2013 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 31 januari 2013 en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO).

De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de schuldsaneringsregeling en de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie.

Uitspraak

28 juni 2013
Eerste Kamer
13/02096
TT/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
het vonnis in de zaak 133646 FT RK 1409/12 van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Almelo van 31 januari 2013;
het arrest in de zaak 200.121.450 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 april 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.1 en 2.2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep
niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
28 juni 2013.