Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
27 augustus 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen op 20 juni 2011. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot een beslissing op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof in strijd met artikel 590, derde lid, Sv het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst, maar heeft voortgezet nadat verstek tegen de verdachte was verleend. De Hoge Raad stelt vast dat de termijn van tien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 413, eerste lid, Sv, niet in acht is genomen. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de verkorting van de termijn met toestemming van de verdachte heeft plaatsgevonden of dat zich een van de in artikel 590, derde lid, Sv genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Aangezien de verdachte niet is verschenen op de terechtzitting, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van artikel 590, derde lid, Sv moeten schorsen. Het verzuim van het Hof om dit te doen, is zo ernstig dat het leidt tot de nietigheid van het onderzoek en de daarop gebaseerde uitspraak. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor hernieuwde behandeling.