ECLI:NL:HR:2013:492

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
11/00201 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een vonnis inzake diefstal met geuridentificatieproef

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Arnhem. De aanvrager was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en had een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van veertig uren opgelegd gekregen. De aanvraag tot herziening was ingediend op basis van de stelling dat er gerede twijfel bestond over de betrouwbaarheid van een geuridentificatieproef die in de zaak was uitgevoerd. De Procureur-Generaal J.W. Fokkens concludeerde dat de aanvraag ongegrond was en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd.

De achtergrond van de aanvraag ligt in een mededeling van het openbaar ministerie aan veroordeelden over mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat geuridentificatieproeven in deze periode vaak niet volgens protocol zijn uitgevoerd, wat de betrouwbaarheid van de resultaten in twijfel trekt. De aanvrager stelde dat, indien de rechter op de hoogte was geweest van deze onregelmatigheden, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest.

De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het bewijs voor de veroordeling van de aanvrager ook zonder de geuridentificatieproef voldoende was. De verklaringen van getuigen en medeverdachten gaven een duidelijk beeld van de betrokkenheid van de aanvrager bij de diefstal. Daarom was er geen sprake van een ernstig vermoeden dat de aanvrager zou zijn vrijgesproken als de geuridentificatieproef niet was gebruikt. De aanvraag tot herziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

27 augustus 2013
Strafkamer
nr. 11/00201 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Arnhem van 4 februari 2005
,nummer 05/070210-04
,ingediend door mr. B.J. Driessen, advocaat te Nijmegen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2. " diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel", veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van een in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproef.

3.De conclusie van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal J.W. Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag als ongegrond zal afwijzen.

4.Achtergrond van de aanvraag

Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.

5.Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing

5.1.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, NJ 2008/591).
5.2.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat - ware dit gegeven bekend geweest - het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3.
Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.

6.Beoordeling van de aanvraag

6.1.
De Politierechter heeft volstaan met een aantekening van de uitspraak als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van de tenlastegelegde feiten worden afgeleid hetgeen de Procureur-Generaal dienaangaande in zijn conclusie onder 5 heeft weergegeven.
6.2.
Dat bewijs omvat (samengevat weergegeven):
(i) een aangifte van [betrokkene 1], inhoudende dat op 1 december 2003 tussen 22:00 uur en 22:30 uur uit zijn woning gelegen aan de [a-straat 1] in Nijmegen een digitale camera en autosleutels zijn weggenomen, alsook de bij die sleutels behorende personenauto;
(ii) de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte], inhoudende dat hij op 1 december 2003 tussen 21:00 uur en 22:00 uur samen met de aanvrager naar Brakkenstein is gegaan, dat hij uit de bovengenoemde woning de digitale camera en de autosleutels heeft weggenomen terwijl de aanvrager op de uitkijk stond, dat hij en de aanvrager de personenauto vervolgens hebben weggenomen, dat zij met de auto van Brakkenstein naar Hatert zijn gereden, dat de aanvrager in Hatert in de Nijenrodestraat is uitgestapt, dat de medeverdachte daarna alleen naar het grasveld aan de Thorbeckestraat is gereden waar hij met de auto heeft gecrost en de auto vervolgens op de zijkant is gekanteld;
(iii) de verklaringen van de [betrokkene 2] en [betrokkene 3] die in samenhang en onderling verband bezien inhouden dat zij in de avond en nacht van 1 en 2 december 2003 samen met de aanvrager tussen 23.00 uur en 00.15 uur de hond uitlieten en toen in de Nijenrodestraat liepen, dat zij zagen dat de betreffende auto op het grasveld tussen de Thorbeckestraat en de Couwenbergstraat reed en dat zij zagen dat de auto op zijn zij was gekanteld en dat een persoon wegrende.
6.3.
Nu het onder 1 en 2 bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken. De aanvraag is dus ongegrond en moet worden afgewezen.

7.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op
27 augustus 2013.