In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en had een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht, en berustte op nieuwe getuigenverklaringen die volgens de aanvrager het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze verklaringen eerder bekend waren geweest, de uitkomst van de rechtszaak anders zou zijn geweest.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde dat de aanvraag tot herziening moest worden afgewezen. Hij stelde dat de nieuwe getuigenverklaringen niet voldeden aan de eisen van artikel 457, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat er sprake moet zijn van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat dit gegeven tot een andere uitkomst van de zaak zou hebben geleid.
De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten in de aanvraag niet konden worden aangemerkt als een gegeven in de zin van de wet. De aanvraag tot herziening werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.