Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 mei 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 29 april 2011, in de strafzaak tegen een verdachte geboren in 1966. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G.J.A. van de Grint, advocaat te 's-Hertogenbosch. De advocaat heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht en daar deel van uitmaakt. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet gegrond is.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet overtuigend genoeg vond om het beroep te honoreren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 mei 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.