In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof van 27 december 2011. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H.M. van den Steenhoven, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, terwijl de verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep had ingesteld. De zaak betreft een geschil over de koop van een woning, waarbij een financieringsvoorbehoud en een boetebeding aan de orde zijn. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de eiser zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor faalt het principale beroep van de eiser, en komt het voorwaardelijk incidentele beroep van de verweerster niet aan de orde. De Hoge Raad heeft de eiser bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.689,34, bestaande uit verschotten en salaris voor de advocaat.