ECLI:NL:HR:2013:4

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
11/02159
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake diefstal met geweld en motivering van de bewezenverklaring

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal met geweld. De Hoge Raad behandelt de klachten van de verdachte over de motivering van de bewezenverklaring en het gebruik van getuigenverklaringen. De verdachte, geboren in 1991, heeft samen met anderen op 10 december 2009 een supermarkt overvallen in Millingen aan de Rijn, waarbij onder bedreiging met een vuurwapen en/of steekwapen geld en goederen zijn weggenomen. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en heeft terugverwijzing naar het Hof voorgesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van de verdachte, die onder andere de motivering van de bewezenverklaring aanvechten. De Hoge Raad stelt vast dat het Gerechtshof voldoende bewijs heeft geleverd voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, onder andere door telefoongesprekken en getuigenverklaringen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, maar constateert wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden naar twee jaren en vier maanden.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak enkel voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.

Uitspraak

25 juni 2013
Strafkamer
nr. 11/02159
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 april 2011, nummer 21/003352-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, alsmede aangaande de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, mede in het licht van hetgeen de verdediging daaromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd.
Het tweede middel bevat de klacht dat voor het bewijs gebruik is gemaakt van een verklaring van een getuige die een ontoelaatbare gissing bevat.
Het derde middel bevat dezelfde klacht ten aanzien van een tot bewijs gebezigd relaas van verbalisanten.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 10 december 2009, in de gemeente Millingen aan de Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen het navolgende geldbedrag en de navolgende goederen, toebehorende aan de navolgende benadeelde, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen een of meer werknemers, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders gemaskerd (met bivakmutsen) een supermarkt binnenkwamen en vervolgens onder dreiging van een vuurwapen en/of steekwapen de aldaar aanwezige werknemers hebben gekneveld (met tie-rips) en aldus een dreigende situatie voor die werknemers hebben gecreëerd:
datum geld/goederen benadeelde
10-12-09 35.000 euro, buskaarten C-1000"
2.2.2.
De bewijsmiddelen waarop deze bewezenverklaring steunt, en de bewijsoverwegingen waarin het Hof heeft uiteengezet welke betekenis het aan deze bewijsmiddelen heeft gehecht, zijn in de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven onder 5 en 6.
2.3.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat in telefoongesprekken die de verdachte tussen 30 november 2009 en 2 december 2009 heeft gevoerd met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is gesproken over achtereenvolgens 'handding' en 'schietding', en ook over 'hoofddingen' die [betrokkene 1] zou gaan kopen. Het Hof heeft aan deze gesprekken de betekenis toegekend dat de verdachte in zijn telefoongesprekken over, respectievelijk met [betrokkene 2] - die een getuige in de zomer van 2009 in het bezit van een vuurwapen heeft gezien - met 'handding' onderscheidenlijk 'schietding' doelde op het vuurwapen dat bij de bewezenverklaarde overval is gebruikt, en in een telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 1] met 'hoofddingen' werd gedoeld op bivakmutsen, terwijl het Hof ook van belang heeft geacht dat in telefoongesprekken die de verdachte in de avond van 1 december 2009 en in de vroege ochtend van 2 december 2009 voerde werd gesproken over ergens heengaan, waarbij de verdachte op zeker moment opmerkte dat ze alleen gingen kijken, en een medewerkster van de overvallen supermarkt een week tevoren op hetzelfde vroege uur iemand in de buurt van de supermarkt heeft gezien die op haar de indruk maakte de zaak ongezien te willen observeren, en voorts dat de daders van de bewezenverklaarde overval bivakmutsen droegen.
In de vaststellingen van het Hof ligt voorts besloten dat bij een enige tijd nadien ondernomen poging een supermarkt te Nijmegen te overvallen, ter zake waarvan [betrokkene 1] als verdachte is aangemerkt, gebruik is gemaakt van een bromfiets van het merk Tomos (geregistreerd op naam van een andere verdachte van dat feit), dat de verdachte en [betrokkene 1] elkaar op 9 december 2009 kort voor middernacht telefonisch hebben gesproken waarbij de verdachte aankondigde dat 'ze zo meteen naar [betrokkene 1] kwamen' waarop [betrokkene 1] hem mededeelde dat 'ze alles hadden, dus ook de twee brommers', en dat een getuige op 10 december 2009, kort voor zes uur 's ochtends, drie donker geklede personen op twee brommers, waaronder een Tomos, naar het centrum van Milligen aan de Rijn heeft zien rijden. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat enige tijd na het begaan van de overval, waarbij onder meer bankbiljetten en rolletjes muntgeld zijn weggenomen, tijdens een doorzoeking in de woning van de grootmoeder van de verdachte in een wasmand bankbiljetten en rolletjes muntgeld zijn aangetroffen, en dat de grootmoeder van de verdachte bij de Rechter-Commissaris heeft verklaard dat zij denkt dat de verdachte, die vaak bij haar kwam, dat geld in de wasmand heeft gelegd.
2.4.
Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof op grond van deze, in de gebezigde bewijsmiddelen voorkomende, feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft geoordeeld dat de verdachte als dader bij het bewezenverklaarde feit betrokken is geweest.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof aan de tot bewijs gebezigde, bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring van de grootmoeder van de verdachte klaarblijkelijk deze betekenis heeft toegekend dat bij haar, toen zij werd geconfronteerd met de aanwezigheid van bankbiljetten en rolletjes muntgeld in haar wasmand, aanstonds de overtuiging heeft postgevat dat het geld daar door de verdachte, die regelmatig in haar woning kwam, was achtergelaten, terwijl het Hof heeft geoordeeld dat de getuige terecht tot deze gevolgtrekking is gekomen zodat die vereenzelvigd kan worden met een door het Hof gemaakte gevolgtrekking. Ook in zoverre is het oordeel van het Hof, gelet op de overige bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk (vgl. HR 12 januari 1999, LJN ZD1326, NJ 1999/247).
2.5.
In verdergaande mate kan dat aan het Hof als feitenrechter voorbehouden oordeel in cassatie niet worden onderzocht. Daar voor de strafbaarheid of ernst van het feit geen verschil maakt of bij het bewezenverklaarde feit nu precies of ongeveer een bedrag van € 35.000,- is weggenomen, heeft de verdachte geen belang bij zijn klacht dat het als bewijsmiddel 1 tot bewijs gebezigde proces-verbaal - het enige bewijsmiddel waarin een aanduiding is te vinden van het totale bij de overval weggenomen geldbedrag - is vermeld dat er "ongeveer € 35.000,-" is buitgemaakt.
2.6.
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gelet op art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden.

4.Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2013.