Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 1 februari 2013, nr. 12/00309, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een belanghebbende voor invorderingsrente en -kosten die aan een BV in rekening zijn gebracht. De belanghebbende was eerder aansprakelijk gesteld door de Ontvanger voor belastingverplichtingen van de BV over het jaar 1999. Na een reeks van rechtszaken, waaronder een eerdere vernietiging van een uitspraak door de Hoge Raad, werd de zaak opnieuw behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende aansprakelijk was voor de invorderingsrente en -kosten, omdat deze aan hem te wijten waren. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de belanghebbende, die verantwoordelijk was voor de financiën van de BV, in de jaren 1998 en 1999 zwarte lonen had uitbetaald en geen of onvolledige aangiftes had gedaan, wat leidde tot onbetaalde belastingschulden. De belanghebbende voerde aan dat de liquiditeitsproblemen van de BV ook een rol speelden in het niet betalen van de naheffingsaanslagen, maar het Hof verwierp deze stelling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de liquiditeitspositie van de BV niet had meegewogen in zijn beoordeling. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.