Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 20 december 2013 door de Hoge Raad is behandeld, betreft het een verzoek tot cassatie van de vrouw tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 januari 2013. De zaak draait om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de waardering van een latente belastingvordering op een aan de man toebedeeld pand centraal staat. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.J. van Dorp, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof, dat eerder op 30 januari 2013 had geoordeeld over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man, vertegenwoordigd door de advocaten mr. P.S. Kamminga en mr. T. Welschen, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de vrouw heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. Volgens artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de beslissing is genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. de Groot en M.V. Polak.