Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerder arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.S. Kamminga, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 26 november 2012 was gewezen. De zaak betrof een kort geding en een executiegeschil, waarbij de uitleg van een hypotheekakte en de toepasselijke algemene bepalingen centraal stonden. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en arresten die aan deze procedure ten grondslag lagen, waaronder het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 18 oktober 2012.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist volgens artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de eiseres heeft hierop gereageerd.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op executiegeschillen en de uitleg van hypotheekakten.