Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
20 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker, die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een toelatingsverzoek had ingediend. Het verzoek werd afgewezen op grond van de vraag of de ontstaan schulden te goeder trouw waren. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar het vonnis en het arrest respectievelijk zijn gewezen. De rechtbank had op 8 juli 2013 geoordeeld over de toelating tot de WSNP, en het hof had op 23 september 2013 het vonnis van de rechtbank bevestigd. De Advocaat-Generaal J. Wuisman had in zijn conclusie tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van verzoeker verworpen, waarmee de eerdere uitspraken in stand zijn gebleven.