ECLI:NL:HR:2013:2100

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
12/04711
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arresten inzake verdeling huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op eerdere arresten van het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De zaak betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van de man en de vrouw, die in 1993 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank had op 27 november 2000 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bevolen. De man en de vrouw hebben over en weer vorderingen gedaan met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. De rechtbank en het hof hebben de gemeenschap verdeeld en de man veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen aan de vrouw.

De man heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, waarbij hij betoogde dat het hof een vergissing had gemaakt bij de vaststelling van het bedrag waarmee hij overbedeeld was ten opzichte van de vrouw. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof ten onrechte de schuld aan de Postbank in de verdeling heeft betrokken, terwijl deze schuld inmiddels was afgelost. Dit leidde tot de conclusie dat de klacht van de man doel trof.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ook het spaarloon van de vrouw beoordeeld, waarbij de vrouw zelf erkende dat er een vergissing was gemaakt in de vaststelling van het bedrag. De Hoge Raad heeft het spaarloon van de vrouw vastgesteld op € 2.451,59 en het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen op € 8.737,34. De Hoge Raad heeft de eerdere arresten van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor de onderdelen die betrekking hadden op de vaststelling van het spaarloon en de veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw. De kosten van het geding in cassatie zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

20 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04711
EV/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met rolnummer 02/1408 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 september 2003 en 30 juni 2004;
b. de arresten in de zaak 105.002.224/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 31 augustus 2010 en 29 mei 2012.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof van 31 augustus 2010 en 29 mei 2012 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft, na aanvankelijk te hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep, bij schriftelijke toelichting zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden arresten en afdoening van de zaak door de Hoge Raad zoals vermeld in de conclusie.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de vrouw zijn in 1993 met elkaar gehuwd.
(ii) De rechtbank heeft bij beschikking van 27 november 2000 echtscheiding uitgesproken en verdeling bevolen van de huwelijksgoederengemeenschap.
(iii) De echtscheidingsbeschikking is op 5 maart 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
In het onderhavige geding hebben de man en de vrouw over en weer gevorderd dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap op een bepaalde wijze wordt verdeeld. De rechtbank en het hof hebben de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld en de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van bepaalde bedragen.
3.3
De man komt in cassatie op tegen de wijze waarop het hof in het tussenarrest en het eindarrest tot verdeling is overgegaan en tegen de berekening in het eindarrest van de bedragen die hij aan de vrouw dient te betalen.
De vrouw, die aanvankelijk had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, heeft zich bij schriftelijke toelichting alsnog aan het oordeel van de Hoge Raad gerefereerd en de Hoge Raad verzocht zelf de zaak af te doen.
3.4.1
Middel 1 klaagt dat het hof in zijn eindarrest een vergissing heeft begaan bij de vaststelling van het bedrag waarmee de man ten opzichte van de vrouw is overbedeeld. Het hof heeft de schuld aan de Postbank ten onrechte in de verdeling betrokken, aldus de klacht.
3.4.2
Zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2-2.4, treft deze klacht doel. Kennelijk heeft het hof in rov. 10 van zijn eindarrest de schuld aan de Postbank in de verdeling betrokken, hoewel deze schuld inmiddels is afgelost en het hof in rov. 10 van zijn tussenarrest en in rov. 8 van zijn eindarrest met het oog daarop aan de vrouw en ten laste van de man een afzonderlijke vergoedingsvordering van € 9.525,06 heeft toegekend.
3.5.1
Middel 2 strekt ten betoge dat het hof in het tussenarrest en het eindarrest ten onrechte het in de verdeling betrokken spaarloon van de vrouw heeft bepaald op een bedrag van € 2.320,27 dan wel € 2.320,37. Volgens het middel dient het spaarloon te worden bepaald op een bedrag van € 2.451,59.
3.5.2
Zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6, heeft de vrouw bij schriftelijke toelichting erkend dat op dit punt sprake is van een vergissing en voorgesteld om bij de afdoening van de zaak te rekenen met een spaarloon van € 2.451,59.
3.6
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het spaarloon van de vrouw zal worden bepaald op € 2.451,59, en het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen zal worden bepaald op € 8.737,34 (zie voor de berekening de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 31 augustus 2010 en 29 mei 2012, doch uitsluitend voor zover:
- het spaarloon van de vrouw is bepaald op € 2.320,27 dan wel € 2.320,37; en
- de man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.253,44 ten titel van overbedeling en tot betaling aan de vrouw van haar vergoedingsvordering ad € 9.525,06;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt het spaarloon van de vrouw op € 2.451,59; en
- veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 8.737,34;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
20 december 2013.