In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Wendy’s International Inc., gevestigd in Dublin, Ohio, en een verweerder die handelt onder de naam Wendy’s. De zaak betreft een geschil over merkenrecht, specifiek over de vraag of er sprake is van depot te kwader trouw. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Middelburg en een arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage. Wendy’s International heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 3 april 2012 werd gewezen. De verweerder heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en heeft Wendy’s International in de proceskosten veroordeeld. De Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten in de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 RO, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van Wendy’s International verworpen en deze in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten aan de zijde van de verweerder.
Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth, en is een belangrijke uitspraak in het kader van het merkenrecht, waarbij de Hoge Raad de toepassing van de relevante artikelen en de beoordeling van de feiten door de lagere rechters heeft bevestigd.