In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2013, nr. BK-12/00188. De zaak betreft beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010 met betrekking tot de onroerende zaken gelegen aan [a-straat 1], [2] en [3] te [Q]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de klachten heeft plaatsgevonden, en dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.