In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2013. De zaak betreft een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2006. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof in stand laat.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 20 december 2013, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.