ECLI:NL:HR:2013:2041

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12/00851
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak met betrekking tot geuridentificatieproeven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verkregen door middel van braak. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard, op basis van twijfels over de betrouwbaarheid van geuridentificatieproeven die in de zaak waren uitgevoerd. De Procureur-Generaal, J.W. Fokkens, concludeerde dat de aanvraag gegrond moest worden verklaard, gezien de onregelmatigheden in de geuridentificatieproeven die door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland zijn uitgevoerd tussen september 1997 en maart 2006. Het openbaar ministerie had eerder mededelingen gedaan aan veroordeelden over deze onregelmatigheden, wat leidde tot de aanvraag tot herziening.

De Hoge Raad oordeelde dat de resultaten van de geuridentificatieproeven niet als voldoende betrouwbaar konden worden beschouwd, en dat het Hof zonder deze resultaten niet tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen. Dit leidde tot de conclusie dat er een ernstig vermoeden bestond dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn indien de rechter op de hoogte was geweest van de onregelmatigheden. De Hoge Raad heeft daarom besloten de zaak te verwijzen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor hernieuwde behandeling, en heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest opgeschort.

Deze uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om onregelmatigheden in het bewijsproces te adresseren. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang voor de aanvrager.

Uitspraak

17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/00851 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 februari 2003
,nummer 21/002763-02, ingediend door mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager ter zake van 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "diefstal", 3. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 4. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 5. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Nederlands Hervormde Kerk Gemeente Heemse, Verenigde Protestantse Gemeente Wijhe en Gereformeerde Kerk Ruinerwold-Koekange toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij Hervormde Gemeente Daarle is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproeven.

3.De conclusie van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal J.W. Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren.

4.Achtergrond van de aanvraag

Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.

5.Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing

5.1.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8789, NJ 2008/591).
5.2.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3.
Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.

6.Beoordeling van de aanvraag

6.1.
De ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten steunen op de bewijsvoering van het Hof, waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 8.
6.2.
Het Hof heeft voor het bewijs van de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten gebruikt de resultaten van de geuridentificatieproeven, weergegeven als bewijsmiddelen 1.4, 1.6, 1.12 en 1.18. Aannemelijk is dat het Hof in het bijzonder aan die uitkomsten van de geuridentificatieproeven heeft ontleend dat de aanvrager in verband moet worden gebracht met de strafbare feiten. In het onderhavige geval moet het daarom ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van deze geuridentificatieproeven uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager op de in de uitspraak omschreven wijze betrokken is bij de tenlastegelegde feiten.
6.3.
Aannemelijk is voorts dat de betrokkenheid van de aanvrager bij de bovengenoemde feiten - hetgeen het Hof in het bijzonder heeft ontleend aan de uitkomsten van de geuridentificatieproeven die voor het bewijs van deze feiten zijn gebruikt - een wezenlijke schakel vormt in de door het Hof gebezigde bewijsconstructie ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit. Ook met betrekking tot dit feit moet het daarom ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van deze geuridentificatieproeven uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager op de in de uitspraak omschreven wijze betrokken is bij het tenlastegelegde feit.
6.4.
Dit betekent dat het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval zich ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten voordoet, zodat sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
6.5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 februari 2003;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2013.