In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verkregen door middel van braak. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard, op basis van twijfels over de betrouwbaarheid van geuridentificatieproeven die in de zaak waren uitgevoerd. De Procureur-Generaal, J.W. Fokkens, concludeerde dat de aanvraag gegrond moest worden verklaard, gezien de onregelmatigheden in de geuridentificatieproeven die door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland zijn uitgevoerd tussen september 1997 en maart 2006. Het openbaar ministerie had eerder mededelingen gedaan aan veroordeelden over deze onregelmatigheden, wat leidde tot de aanvraag tot herziening.
De Hoge Raad oordeelde dat de resultaten van de geuridentificatieproeven niet als voldoende betrouwbaar konden worden beschouwd, en dat het Hof zonder deze resultaten niet tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen. Dit leidde tot de conclusie dat er een ernstig vermoeden bestond dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn indien de rechter op de hoogte was geweest van de onregelmatigheden. De Hoge Raad heeft daarom besloten de zaak te verwijzen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor hernieuwde behandeling, en heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest opgeschort.
Deze uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om onregelmatigheden in het bewijsproces te adresseren. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang voor de aanvrager.