Op 17 december 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met zaaknummer 12/00849. De aanvrager, geboren in 1968, had een aanvraag tot herziening ingediend van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 22 januari 2002 was gewezen. In dat arrest was de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor meerdere pogingen tot diefstal en diefstal, waarbij gebruik was gemaakt van braak en inklimming. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de veroordeling niet zou zijn uitgesproken indien de rechter op de hoogte was geweest van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid van geuridentificatieproeven die in de zaak waren uitgevoerd.
De Procureur-Generaal J.W. Fokkens concludeerde dat de aanvraag gegrond was. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat geuridentificatieproeven die tussen september 1997 en maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland zijn uitgevoerd, niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd indien de hondengeleider vooraf op de hoogte was van de volgorde van de geurdragers. Dit was ook het geval in de zaak van de aanvrager, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat het Hof zonder de resultaten van deze geuridentificatieproeven niet tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen.
De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare bewijsvoering in strafzaken en de gevolgen van onregelmatigheden in het bewijsproces.