ECLI:NL:HR:2013:2009

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12/00625
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en feitelijke zeggenschap over gestolen auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van witwassen, specifiek het voorhanden hebben van een gestolen auto en bijbehorend kentekenbewijs, in strijd met artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, nadat hij van een medeverdachte had gehoord dat de auto gestolen was, nog een minuut tot anderhalve minuut met de auto was doorgereden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over de auto en het kentekenbewijs, niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het verweer van de verdachte dat het voorhanden hebben van de auto niet had bijgedragen aan het verhullen van de criminele herkomst van de auto, en stelde vast dat de rechtspraak van de Hoge Raad enkel betrekking heeft op het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. De conclusie van de Advocaat-Generaal was anders, maar de Hoge Raad volgde het oordeel van het Hof. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de zaak werd definitief afgedaan.

Uitspraak

17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/00625
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 januari 2012, nummer 23/001535-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte de auto met bijbehorend kentekenbewijs "voorhanden heeft gehad" als bedoeld in art. 420bis Sr.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 april 2008, te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een personenauto, merk Seat, kleur groen, kenteken [AA-00-BB] en een kentekenbewijs, behorende bij voornoemde auto, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte (proces-verbaalnummer: 2008111411-1) d.d. 20 april 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 1-4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 april 2008 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Tussen zondag 13 april 2008 te 20.00 uur en donderdag 17 april 2009 te 14.00 uur, werd te Amsterdam weggenomen: een personenauto, merk/type Seat Cordoba 1.8 Glx, kleur groen, kenteken [AA-00-BB], tezamen met een kentekenbewijs (deel III), behorende bij het voornoemde kentekenvoertuig. Ik ben eigenaar van genoemde auto. Hierbij doe ik aangifte van diefstal van mijn auto. In mijn auto lagen de volgende goederen:
deel 1a-kentekenbewijs, groen (1 stuks);
deel 1b-kentekenbewijs, groen (1 stuks);
deel III-kentekenbewijs, groen (1 stuks). Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
2. Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer: PL11PC/08-026957) d.d. 20 april 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (p. 13-16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten:
Op zondag 20 april 2008, omstreeks 05.16 uur, waren wij gekleed in uniform en herkenbaar als politieman, in een opvallend politievoertuig, op de Westerstraat te Purmerend, gemeente Purmerend.
Wij zagen dat een groenkleurige personenauto, merk Seat, ons tegemoet reed. Wij zagen dat het kenteken van die Seat de combinatie [AA-00-BB] had. Verder zagen wij drie manspersonen in die Seat zitten. Vervolgens hebben wij via de meldkamer het kenteken van de Seat opgevraagd. Blijkens opgave van de meldkamer bleek het voertuig in Amsterdam als vermist te zijn opgegeven. Wij besloten omstreeks 05.18 uur een nader onderzoek in te stellen naar de identiteit van de inzittenden en wij gaven een stopteken via het daktransparant van ons politievoertuig. Tevens gaf ik, eerste verbalisant, met het grote licht van ons voertuig, attentieseinen aan de bestuurder. Wij zagen vervolgens dat de bestuurder het stopteken negeerde en de snelheid van het voertuig verhoogde. Wij hebben vervolgens de volgende route gereden, waarbij wij de daktransparant constant aan hadden, evenals de blauwe zwaailichten. Vanaf de Gorslaan de Wherebrug over, over de Churchill-laan, de rotonde met de Hannie Schaftstraat, rechtsaf de Rudolf Garellstraat in en aan het einde linksaf een parkeervak van de flat Rode Garell op.
Deze rit heeft ongeveer een minuut á anderhalve minuut geduurd. De snelheid bedroeg maximaal 80 kilometer per uur. Wij zagen wel dat de Seat bij enkele bochten uitbrak. Wij zagen dat de bestuurder van de Seat uitstapte, kort in onze richting rende en daarna wegrende.
3. Verklaring van verdachte ter zitting van het hof op 12 januari 2012:
U houdt mij voor dat ik op 20 april 2008 zou hebben gereden in een gestolen Seat, met kenteken [AA-00-BB]. Ik kwam van een feestje vandaan. Na dit feestje zijn we, [betrokkene 2] en ik met nog een jongen, weggereden. Ik bestuurde de auto (het hof begrijpt: de gestolen Seat met kenteken [AA-00-BB]). [betrokkene 2] liet me na het instappen het kentekenpapier zien. Het waren papieren van [betrokkene 1]. Op het moment dat de politie het stopteken gaf, zei [betrokkene 2] tegen mij dat de auto gestolen was. Na het stopteken reed ik door omdat [betrokkene 2] zei dat de auto was gestolen."
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot een gevoerd bewijsverweer voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte pas maximaal 1 tot 1,5 minuten vóór zijn aanhouding te weten kwam dat hij in een gestolen auto reed, en dat daarom, mede in het licht van alle omstandigheden van het geval, niet meer gesproken kan worden van "voorhanden hebben".
Het hof verwerpt dit verweer.
Terwijl de verdachte de auto bestuurde, is aan hem medegedeeld dat het een gestolen auto betrof. Op dat moment heeft verdachte er voor gekozen om, in plaats van te stoppen, door te rijden en heeft hij daarbij getracht de politie, die het voertuig op dat moment achtervolgde, af te schudden. Hiermee heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan witwassen. Dat hij dit slechts gedurende een korte periode heeft gedaan, maakt dit niet anders."
2.3.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte nadat hij van de medeverdachte hoorde dat de auto die hij, verdachte, bestuurde, was gestolen, met deze auto nog een minuut à anderhalve minuut is doorgereden. Het oordeel van het Hof dat de verdachte over de auto en het bijbehorende kentekenbewijs een zodanige feitelijke zeggenschap had dat hij die voorwerpen in de zin van art. 420bis Sr "voorhanden heeft gehad", geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.4.
Voor zover het middel klaagt dat het voorhanden hebben van de voorwerpen door de verdachte niet heeft bijgedragen aan het verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen en dat het bewezenverklaarde daarom op grond van regels uit recente rechtspraak van de Hoge Raad niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, miskent het dat deze rechtspraak alleen betrekking heeft op het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:
2002).
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2013.