ECLI:NL:HR:2013:1973

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
12/02723
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer(exces) en de beoordeling van noodzakelijke verdediging in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk mishandelen van een verbalisant tijdens een politieoptreden op 5 november 2009. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer of noodweerexces, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich bedreigd voelde door de politie. Het Hof had echter geoordeeld dat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, omdat het ontbrak aan nadere motivering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de beoordeling van noodweer en noodweerexces in strafzaken, en de noodzaak voor rechters om duidelijk te maken waarom een beroep op deze rechtsgronden niet wordt gehonoreerd.

Uitspraak

17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/02723
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 27 maart 2012, nummer 21/003216-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit en de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(-exces).
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 5 november 2009 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [verbalisant 1] tegen het lichaam heeft geschopt, waardoor voornoemde [verbalisant 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 9-11 van het proces-verbaal genummerd 2009299994-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verbalisant 1]:
Op 5 november 2009 kregen mijn collega [verbalisant 2] en ik de opdracht om naar [a-straat 1] te Amsterdam gaan, waar een moeder wilde dat wij haar zoon uit huis zetten. Er bleken twee personen in de woning aanwezig te zijn, genaamd: [verdachte] en [betrokkene]. Ik hoorde dat mijn collega [verbalisant 2] aan [verdachte] vertelde dat zijn moeder een brief aan het opmaken was om het huurcontract per direct te ontbinden en dat hij na het afgeven van deze brief hier dan ook aan moet voldoen. Ik zag dat [verdachte] de trap afliep naar beneden. Daar de situatie nog niet was opgelost verzochten wij [verdachte] meerdere malen om stil te blijven staan. Ik zei tegen [verdachte]: "staan blijven anders wordt je aangehouden". Ik heb hem nogmaals medegedeeld dat hij aangehouden was voor het niet voldoen aan een bevel of vordering. Ik liep tijdens het vervoer naar de politieauto aan de rechterzijde van [verdachte]. Ik zag vervolgens dat [verdachte] zijn lichaam in mijn richting bewoog. Ik zag dat hij zijn linkerbeen naar achter haalde en kennelijk met opzet en met kracht opzij en naar voren bewoog in de richting van mij. [verdachte] gaf mij een zogenaamde lowkick. Ik voelde dat ik een trap kreeg tegen mijn bovenbenen. Hierdoor voelde ik in mijn beide benen een pijnscheut.
Door de trap voel ik dat mijn beide benen verstijfd zijn en dat mijn rechterbeen gevoeliger aanvoelt. Mijn rechterbeen is dikker en voelt beurs aan.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 4 van het proces-verbaal genummerd 2009299994-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Ik voelde en zag dat [verdachte] zijn bovenlichaam naar links wendde om vervolgens met snelheid naar rechts te gaan. Ik zag dat [verdachte] zijn lichaam in de richting van mijn collega ging. Ik voelde aan de handboeien dat er kracht op kwam. Ik zag dat [verdachte] dicht bij mijn collega kwam.
3. Een aanvraagformulier medische informatie gedateerd 6 november 2009 (als bijlage op pagina 13 van het proces-verbaal genummerd 2009299994-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Medische informatie betreffende [verbalisant 1]. Uitwendig waargenomen letsel: hematoom rechter bovenbeen."
3.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Indien Uw Hof meent dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is, het feit dat aan cliënt ten laste is gelegd, wel bewezen kan worden verklaard en Uw Hof meent dat de aanhouding onrechtmatig was, wordt zijdens de verdediging het volgende opgemerkt.
Indien Uw Hof al meent dat cliënt de hem verweten handelingen heeft verricht, dan meent de verdediging dat hij heeft gehandeld uit noodweer c.q. noodweerexces en dat er aldus geconcludeerd zou moeten worden tot afwezigheid van alle schuld.
Immers op het moment dat hij onrechtmatig werd aangehouden was en er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Hij werd immers in de boeien geslagen en hiermee van zijn vrijheid beroofd. Hij kon op dat moment dat ook geen kant op. Indien en voor zover Uw Hof al meent dat het zo zou zijn gegaan zoals slechts aangeefster verklaart, zou dit betekenen dat de enige mogelijkheid van cliënt om zich uit zijn benarde positie te bevrijden zijn om zich op enigerlei wijze te onttrekken aan de aanhouding. Praten en uitleggen, zoals daarvoor door cliënt is geprobeerd en proberen door te vertrekken om escalatie te voorkomen, hadden immers tot niets geleid.
Indien en voor zover Uw Hof meent dat cliënt daarbij de noodzakelijke grenzen van verdediging heeft overschreden, wordt een beroep op noodweerexces gedaan. Immers cliënt was emotioneel, verdrietig en boos, dat de labiliteit van zijn moeder ertoe had geleid dat de politie aanwezig was, dit terwijl cliënt druk doende was zijn leven weer op orde te krijgen. Als hij dientengevolge dan ook nog eens ten onrechte door de politie wordt aangehouden, voor iets wat geheel aan de gemoedstoestand van moeder te wijten is en hij dan in de boeien wordt geslagen, van zijn vrijheid wordt beroofd en hij alles waar hij zelfstandig voor heeft moeten knokken, de trajecten die door hem zelf zijn opgestart, hij die als het ware in rook ziet opgaan, kan worden gesteld dat de emotie waarin cliënt verkeerde mede is ingegeven door de situatie waarin hij verkeerde en hij uit die emotie heeft gehandeld.
Meer meer meer subsidiair wordt derhalve verzocht cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld."
3.2.4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat op grond van zowel het onderzoek ter terechtzitting, als de verklaringen in het dossier, niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer(exces) wordt derhalve verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
3.3.
Het oordeel van het Hof dat "niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding" is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2013.