ECLI:NL:HR:2013:1970

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
12/00763
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de toepassing van artikel 359.3 van het Wetboek van Strafvordering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank, waarin hem verschillende strafbare feiten waren ten laste gelegd, waaronder oplichting door middel van valse voorwendselen. De kern van de zaak draaide om de vraag of de Rechtbank artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering had nageleefd. Dit artikel stelt dat er slechts een opgave van bewijsmiddelen kan worden gedaan indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte dit had gedaan, wat de Hoge Raad niet onbegrijpelijk vond. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte onvoldoende belang had bij zijn klacht over de vermeende schending van artikel 359.3 Sv, omdat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte de feiten duidelijk had bekend. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde daarmee de uitspraak van het Hof. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor een duidelijke bekentenis van de verdachte om te kunnen volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, en bevestigt de rol van de rechter in het beoordelen van de duidelijkheid van die bekentenis.

Uitspraak

17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/00763
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 26 januari 2012, nummer 24/002322-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Rechtbank niet had mogen bevestigen omdat de Rechtbank art. 359, derde lid, Sv niet heeft nageleefd.
2.2.1.
In haar door het Hof bevestigde vonnis heeft de Rechtbank overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij in de gemeenten Stadskanaal en Groningen en Smallingerland, op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 juli tot en met 7 juli 2011, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander (telkens) met het oogmerk om zich en die ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, werknemers van groothandels of winkels in verf en/of schildersartikelen (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van verf en/of verfbenodigdheden, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich telefonisch bij een werknemer van genoemde groothandel of winkel in verf en schildersartikelen gemeld en zich daarbij - al dan niet - met gebruikmaking van een valse naam, voorgedaan als een werknemer van een schildersbedrijf en in die hoedanigheid telefonisch een bestelling te willen plaatsen voor een grote hoeveelheid verf en verfbenodigdheden, waarna genoemde werknemer bij die groothandel of een of meer andere werknemers van die groothandel, hun verklaringen voor waar houdende, werden bewogen tot de afgifte van die telefonisch bestelde goederen, aan verdachte en/of zijn medeverdachte, namelijk:
a. zich op 1 juli 2011 telefonisch gemeld bij het bedrijf [A] B.V. te Stadskanaal en zich voorgedaan als [verdachte] en werkzaam te zijn bij het bedrijf [B] en namens dat bedrijf een bestelling te willen plaatsen van verf en verfartikelen, waarna genoemde verf en verfartikelen, ter waarde van 1.380,86 euro door [A] B.V. te Stadskanaal aan verdachte en/of verdachtes medeverdachte werden afgegeven en/of
b. zich op 5 juli 2011 telefonisch gemeld bij het bedrijf [A] B.V. te Drachten en zich voorgedaan als [verdachte], zijnde een werknemer van schildersbedrijf [C] te Groningen en namens dat bedrijf een bestelling te willen plaatsen van verf en verfartikelen en daarna vermeld, dat genoemde verf en verfartikelen wel zonder bon geleverd konden worden voor een werk in Drachten, waarna genoemde verf en verfartikelen, ter waarde van 3.857,33 (excl. B.T.W.) door [A] B.V. te Drachten aan verdachte en/of verdachtes medeverdachte werden afgegeven;
2. hij in de gemeenten Groningen en Emmen en Oldambt, op verschillende tijdstippen, op 11 juli 2011 en 12 juli 2011, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander (telkens) met het oogmerk om zich en/of die ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, werknemers van groothandels of winkels in verf en/of verfbenodigdheden te bewegen tot de afgifte van verf en verfbenodigdheden, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich telefonisch bij een werknemer van genoemde groothandel of winkel in verf en/of schildersartikelen gemeld en zich daarbij - al dan niet - met gebruikmaking van een valse naam, voorgedaan als een werknemer van een schildersbedrijf en in die hoedanigheid telefonisch een bestelling te willen plaatsen voor een grote hoeveelheid verf en/of verfbenodigdheden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet werd voltooid, namelijk:
a. zich op 11 juli 2011 telefonisch gemeld bij het bedrijf [D] te Groningen en zich voorgedaan als een werknemer van het bedrijf [E] te Assen en namens dat bedrijf een bestelling te willen plaatsen van verf en/of verfartikelen, met een waarde van ongeveer 3000 euro, welke verf en/of verfartikelen niet aan verdachte en/of verdachtes medeverdachte werden afgegeven en/of
b. zich op 11 juli 2011 telefonisch gemeld bij het bedrijf [F] B.V. te Emmen en zich voorgedaan als [verdachte], zijnde een werknemer van het schildersbedrijf [G] te Groningen en namens dat bedrijf een bestelling te willen plaatsen van verf en/of verfartikelen, welke verf en/of verfartikelen niet aan verdachte en/of verdachtes medeverdachte werden afgegeven en/of
c. zich op 12 juli 2011 telefonisch gemeld bij het bedrijf [A] B.V. te Winschoten en zich voorgedaan als [verdachte] of [verdachte], zijnde een werknemer van schildersbedrijf [H] te Musselkanaal en namens dat bedrijf een bestelling te willen plaatsen van verf en/of verfartikelen, met een waarde van 4.551,45 euro, waarna verdachte en/of verdachtes medeverdachte bij de aflevering van verf en/of die verfartikelen op het villapark Weddermeer te Wedde door de politie op heterdaad werden betrapt."
2.2.2.
Met betrekking tot het bewijs van deze feiten is in het bevestigde vonnis overwogen:
"De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte namens [A] B.V. te Stadskanaal d.d. 18 juli 2011, opgenomen op pagina 73 e.v. van dossier nummer 2011070167 d.d. 19 september 2011, van de Regiopolitie Groningen;
- het aanvullend proces-verbaal d.d. 19 juli 2011, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier;
- het proces-verbaal van aangifte namens [A] B.V. te Drachten d.d. 13 juli 2011, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte namens [D] te Groningen d.d. 18 juli 2011, opgenomen op pagina 119 e.v. van dossier nummer 2011070167 d.d. 19 september 2011, van de Regiopolitie Groningen;
- het proces-verbaal van aangifte namens [F] B.V. te Emmen d.d. 14 juli 2011, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier;
- het proces-verbaal van aangifte namens [A] B.V. te Winschoten d.d. 12 juli 2011, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2012 houdt in:
"Op vragen van de voorzitter antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven - :
De handelingen die mij verweten worden, beken ik. Het gaat mij om de opgelegde straf."
2.4.
In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de feiten zoals die door de Rechtbank bewezen zijn verklaard, duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
Gelet daarop heeft de verdachte onvoldoende belang bij zijn klacht dat het Hof het vonnis van de Rechtbank niet had mogen bevestigen omdat de Rechtbank art. 359, derde lid, Sv niet heeft nageleefd.
2.5.
Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
17 december 2013.