Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 15 augustus 2012, met nummer 21/002279-11. De verdachte, geboren in 1944, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. P.R.M. Noppen, te Arnhem. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, is een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet kan slagen.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van oordeel is dat de aangevoerde gronden niet voldoende zijn om het beroep te honoreren.
Op 17 december 2013 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.