ECLI:NL:HR:2013:1941

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
13 december 2013
Zaaknummer
13/04695
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in schuldsaneringszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door verzoekster, die betrokken was bij een schuldsaneringsregeling. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering. Dit artikel stelt dat een cassatieberoep niet ontvankelijk kan worden verklaard als de partij die het beroep instelt onvoldoende belang heeft bij de behandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft de klachten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit leidde tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op schuldsanering en de voorwaarden waaronder cassatieberoepen kunnen worden ingesteld. De beslissing benadrukt het belang van het aantonen van voldoende belang bij het instellen van een cassatieberoep, en de rol van de Procureur-Generaal in dergelijke procedures.

Uitspraak

13 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/04695
LZ/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/02/264113/FT RK 13/821 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013;
b. het arrest in de zaak HV 200.130.027/01 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 25 september 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 13 november 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
13 december 2013.