ECLI:NL:HR:2013:190

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12/03744
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag accijns en beoordeling van bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de accijns die aan belanghebbende was opgelegd over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag handhaafde de Inspecteur deze aanslag, waarna de Rechtbank te ’s-Gravenhage het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.

In cassatie heeft belanghebbende twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop belanghebbende een conclusie van repliek indiende. De Hoge Raad oordeelde dat middel 1 slaagde op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (12/03743) tussen dezelfde partijen. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven, omdat het tijdsverloop tussen het ontvangen van het controlerapport en de vaststelling van de naheffingsaanslag onvoldoende was om belanghebbende in staat te stellen bewijs te leveren van de regulariteit van de handeling.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. Tevens werd de naheffingsaanslag vernietigd. De Staat werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende, en de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur werden veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie en voor het Hof.

Uitspraak

12 juli 2013
nr. 12/03744
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 29 juni 2012, nr. BK-10/00021, betreffende een naheffingsaanslag in de accijns.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de accijns opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 09/2862 ACCIJ) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Middel 1 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 12/03743 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
3.2. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt dat het tijdsverloop tussen de datum waarop in het onderhavige geval belanghebbende het controlerapport ontving, dat onder meer inhield dat de douanestempels op de terugzendingsexemplaren vervalst waren, en de datum waarop de naheffingsaanslag werd vastgesteld, ongeveer vijf weken heeft bedragen. In het licht van het overwogene in 3.4.1 van het hiervoor in 3.1 genoemde arrest kan niet worden gezegd dat belanghebbende daarmee naar behoren tijd is geboden om bewijs te leveren dat de handeling regelmatig was of bewijs te leveren van de plaats waar de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan. Dit brengt mee dat de Inspecteur op het moment waarop hij de naheffingsaanslag oplegde, daartoe nog niet bevoegd was.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 12/03743 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 447,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 590 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.