ECLI:NL:HR:2013:188

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12/01414
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen navorderingsaanslagen vermogensbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep betreft navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1991, 1995 en 1998, waarbij een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting is opgelegd zonder mogelijkheid tot kwijtschelding. Tevens is er heffingsrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit hof heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld, wat leidde tot een eerdere vernietiging door de Hoge Raad in 2007, met verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Het Hof heeft vervolgens de beroepen opnieuw gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen verminderd, alsook de verhogingen kwijtgescholden.

Belanghebbende heeft opnieuw cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, zonder verdere motivering, aangezien de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen.

De Hoge Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat deze termijn niet is overschreden sinds de indiening van het beroepschrift in cassatie op 15 maart 2012. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

12 juli 2013
nr. 12/01414
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 2 februari 2012, nr. 11/00810, betreffende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991, 1995 en 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Dit hof (nrs. 03/01592, 04/00345 en 04/00346) heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd.

2.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is op de beroepen van de Staatssecretaris van Financiën bij arresten van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 42715, LJN BA0582, BNB 2007/312, nr. 42716 en nr. 42717, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente verminderd, en de verhogingen kwijtgescholden.

3.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Breda.

4.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Schadevergoeding

Het beroepschrift in cassatie bevat een verzoek om vergoeding van immateriële schade. Voor zover het verzoek strekt tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, moet het worden afgewezen, reeds omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroepschrift in cassatie op 15 maart 2012 niet is overschreden (vgl. HR 7 mei 2010, nr. 09/00274, LJN BM3288, BNB 2010/246, en HR 13 mei 2011, nr. 10/01831, LJN BQ4260, BNB 2011/209).

7.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.