ECLI:NL:HR:2013:186

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
11/05219
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1990, 1994 en 1997, waarbij de navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit hof verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur, evenals de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente.

De Staatssecretaris van Financiën ging tegen deze uitspraak in cassatie, wat leidde tot een eerdere vernietiging door de Hoge Raad. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft vervolgens de beroepen opnieuw gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen verminderd. Belanghebbende heeft opnieuw cassatie ingesteld, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, en de zaak is toegelicht door de advocaat van belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding wegens immateriële schade afgewezen, omdat dit verzoek niet eerder was gedaan en niet voor het eerst in cassatie kon worden ingediend. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.

Uitspraak

12 juli 2013
nr. 11/05219
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 20 oktober 2011, nrs. P07/00562, 07/00616 en 07/00617, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990, 1994 en 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Dit hof (nrs. 03/01592, 04/00345 en 04/00346) heeft de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd.

2.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is op de beroepen van de Staatssecretaris van Financiën bij arresten van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 42715, LJN BA0582, BNB 2007/312, nr. 42716 en nr. 42717, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente verminderd, de verhogingen over de jaren 1990 en 1997 kwijtgescholden en de verhoging over het jaar 1994 gedeeltelijk kwijtgescholden.

3.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Breda.

4.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Schadevergoeding

Het beroepschrift in cassatie bevat een verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege het tijdsverloop tussen de indiening van het bezwaarschrift en de uitspraak van het Hof. Aangezien dit verzoek niet eerder is gedaan en niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, is het niet toewijsbaar (zie HR 13 mei 2011, nr. 09/05143, LJN BQ4248, BNB 2011/208).

7.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.