In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 april 2013, nr. BK-12/00488. De zaak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2011 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten klaarblijkelijk niet van dien aard dat zij tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 december 2013.