ECLI:NL:HR:2013:1788

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12/03692
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de heffingsmaatstaf voor onroerendezaakbelastingen van groepswoningen voor zorgbehoevenden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Het geschil betrof de onroerendezaakbelastingen die waren opgelegd aan Stichting [X] voor drie groepswoningen die zijn ingericht voor de verzorging van mensen met dementie en lichamelijke beperkingen. De waarde van deze onroerende zaken was vastgesteld door de gemeente, maar na bezwaar van de stichting had de Rechtbank te Middelburg het beroep ongegrond verklaard. De stichting ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de aanslagen verminderde.

Het College stelde cassatie in tegen deze uitspraak van het Hof. In cassatie werd onder andere de vraag behandeld of de groepswoningen in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals vereist door artikel 220e van de Gemeentewet. De Hoge Raad oordeelde dat de mate van zeggenschap en privacy van de bewoners niet zodanig was dat de groepswoningen niet als woningen konden worden aangemerkt. De Hoge Raad verwierp de klachten van het College en oordeelde dat het Hof ten onrechte had getoetst of de gangen volledig dienstbaar waren aan woondoeleinden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behalve de beslissingen over griffierecht en proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad veroordeelde het College in de proceskosten van de stichting, vastgesteld op € 3186 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris en vier andere raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 20 december 2013.

Uitspraak

20 december 2013
nr. 12/03692
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere (hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 20 juni 2012, nr. BK-11/00189, betreffende aan
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende zijn bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 4, [a-straat] 6 en [a-straat] 8 te [Q] (hierna: de onroerende zaken) voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld. Aan belanghebbende zijn voor dat jaar wegens het gebruik krachtens zakelijk recht van de onroerende zaken aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Veere opgelegd naar de waarden vastgesteld bij voormelde beschikkingen.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Veere bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
De Rechtbank te Middelburg (nr. AWB 10/260) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het College heeft het incidentele beroep beantwoord.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 12 juni 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
De onroerende zaken zijn ingericht als groepswoningen (hierna: de groepswoningen), steeds ten behoeve van de verzorging van zes mensen. Twee groepswoningen zijn bestemd voor mensen met dementie en de derde groepswoning voor mensen met een lichamelijke beperking.
3.1.2.
Degenen die in de groepswoningen verblijven (hierna: de bewoners) hebben ieder een eigen kamer waarin een bed is geplaatst en waarin zij naar believen een gemakkelijke stoel en een of meer kleine meubelen kunnen plaatsen. De kamer beschikt over een radio-, tv- en telefoonaansluiting. Elke bewoner heeft naast zijn kamer de beschikking over een afzonderlijke eigen sanitaire ruimte met douche, toilet en wastafel.
3.1.3.
Twee van de groepswoningen beschikken naast de zes (slaap)kamers en sanitaire ruimten over een gemeenschappelijke woonkamer met open keuken, een bijkeuken, een multifunctionele ruimte, een hobbykamer, een rookruimte, alsmede een gang, entree, toilet en berging.
3.1.4.
De derde groepswoning beschikt naast de zes (slaap)kamers en sanitaire ruimten over een gemeenschappelijke woonkamer met open keuken en bijkeuken, twee multifunctionele ruimten, een rookruimte, een gemeenschappelijke badkamer, alsmede een gang, entree, toilet en berging.
3.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de groepswoningen gedeelten omvatten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en daarom ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking moeten worden gelaten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting. Het betreft, per groepswoning, meer in het bijzonder de (slaap)kamers, de multifunctionele ruimten, de rookruimten, de hobbykamers, de gemeenschappelijke woonkamers met open keuken en bijkeuken en de gangen.
3.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde van die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen daarvan die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat van een deel van een onroerende zaak die tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden ook sprake kan zijn bij een onzelfstandige eenheid waarbij voorzieningen worden gedeeld met bewoners van andere eenheden, dat de afsluitbaarheid van een onzelfstandig deel niet noodzakelijk is voor het oordeel dat die ruimte tot woning dient en dat de verzorgingsfunctie van een onroerende zaak als geheel niet uitsluit dat delen van die onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof concludeert dat bij de eigen kamers met eigen sanitaire ruimten, de huiskamers, de rookruimten en de hobbykamers, de woonfunctie daarvan voorop staat en voorts dat de gemeenschappelijke badkamer en de gemeenschappelijke keukens met bijkeukens volledig dienstbaar zijn aan het wonen. De multifunctionele ruimten acht het Hof niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden, nu deze voor allerlei doeleinden worden gebruikt. Ten aanzien van de gangen heeft het Hof geoordeeld dat deze evenmin volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden nu deze gangen een verbinding vormen tussen de ruimten die worden gebruikt als entree, toilet en berging, van welke ruimten niet in geschil is dat zij niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klacht

De klacht houdt in dat de mate van zeggenschap over de eigen woonomgeving en de privacy binnen de woonomgeving van de bewoners zodanig beperkt is dat in de groepswoningen in het geheel geen sprake is van gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Deze klacht faalt gelet op hetgeen is overwogen in onderdeel 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125 (hierna: het arrest van 15 november 2013), waarbij met name zij gewezen op de onderdelen 3.3.4 tot en met 3.3.6 van dat arrest.

5.Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

5.1.
Het eerste middel betoogt dat het Hof ten aanzien van de gangen ten onrechte heeft getoetst of deze volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit middel slaagt. Voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet gaat het erom of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak - en dus niet: volledig - dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie ook onderdeel 3.3.2 van het arrest van 15 november 2013).
5.2.
Het tweede middel betoogt dat het Hof ten onrechte niet heeft getoetst of de gehele onroerende zaak op grond van artikel 220a van de Gemeentewet als woning moet worden aangemerkt. Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de in het middel vervatte stelling reeds voor het Hof is aangevoerd. Die stelling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor toetsing door de Hoge Raad als cassatierechter geen mogelijkheid biedt. Dit middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

6.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van dit geschilpunt met inachtneming van hetgeen in onderdeel 3.3 van het arrest van 15 november 2013 is overwogen.

7.Proceskosten

Wat betreft het principale en het incidentele beroep in cassatie zal het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

8.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3186 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
Van de gemeente Veere wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.