ECLI:NL:HR:2013:1787

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12/03700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van onroerende zaken in de zorgsector en de toepassing van artikel 220e Gemeentewet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de waardering van onroerende zaken in de zorgsector, specifiek gericht op verpleeg- en verzorgingshuizen. Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepaling te Middelburg had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die de aanslag in de onroerendezaakbelastingen had verminderd. De zaak betrof de vraag of bepaalde gedeelten van de onroerende zaak, die in gebruik zijn als centrum voor ouderenhuisvesting, als 'in hoofdzaak woondelen' kunnen worden aangemerkt volgens artikel 220e van de Gemeentewet.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had getoetst of de verschillende gedeelten volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De Hoge Raad verduidelijkte dat voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet het criterium is of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de criteria voor de waardering van onroerende zaken in de zorgsector, en de noodzaak om te beoordelen of de gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen. De Hoge Raad heeft ook de proceskosten aan de zijde van belanghebbende toegewezen, vastgesteld op € 1593 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop onroerende zaken in de zorgsector worden gewaardeerd en belast.

Uitspraak

20 december 2013
nr. 12/03700
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het dagelijks bestuur van Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepalingte
Middelburg(hierna: het Samenwerkingsverband) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 20 juni 2012, nr. BK-11/00191, betreffende een aan
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld. Aan belanghebbende is voor dat jaar wegens het gebruik van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Goes opgelegd naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Goes (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de waarde op een lager bedrag vastgesteld.
De Rechtbank te Middelburg (nr. AWB 10/275) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Het Samenwerkingsverband heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het Samenwerkingsverband heeft het incidentele beroep beantwoord.
Het Samenwerkingsverband heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 12 juni 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen.
Zowel belanghebbende als het Samenwerkingsverband heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
De onroerende zaak
,een centrum voor ouderenhuisvesting, bestaat uit een gedeelte voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen en een gedeelte voor bewoners met somatische aandoeningen.
3.1.2.
De bewoners met somatische aandoeningen beschikken allen over een eenpersoonskamer, eigen sanitaire voorzieningen en een kleine keuken.
3.1.3.
Voor de bewoners met psychogeriatrische aandoeningen zijn er dertien verblijfseenheden (hierna: de eenheden). In alle eenheden verblijven zes bewoners. Iedere bewoner heeft een eigen slaapkamer.
3.1.4.
De eenheden zijn gekoppeld aan een glazen rondgang met binnentuin. Iedere eenheid bestaat uit een hal, personeelstoilet, kantoor, logeerkamer voor de slaapwacht, gemeenschappelijke huiskamer inclusief keukenblok, bergruimte, sanitaire ruimte op de scheiding van twee eenheden
,een logeerkamer voor tijdelijke opvang en bedrijfsruimten, zoals een personeelspost, een berging en een behandelkamer. Iedere eenheid heeft zes patiëntenkamers. Het sanitair wordt door de bewoners van twee kamers gedeeld. De kamers kunnen op slot maar verplegend personeel heeft altijd toegang. De bewoners hebben in hun kamer een verpleegbed, een kast en een nachtkastje. Er is ruimte voor een tafeltje, een radio of tv en een eigen stoel.
3.2.1.
Voor het Hof was in geschil of het psychogeriatrische gedeelte van de onroerende zaak gedeelten omvat die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de waarde daarvan ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking dient te worden gelaten.
3.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde van die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen daarvan die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat van een deel van een onroerende zaak die tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden ook sprake kan zijn bij een onzelfstandige eenheid waarbij voorzieningen worden gedeeld met bewoners van andere eenheden, dat de afsluitbaarheid van een onzelfstandig deel niet noodzakelijk is voor het oordeel dat die ruimte tot woning dient en dat de verzorgingsfunctie van een onroerende zaak als geheel niet uitsluit dat delen van die onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof concludeert dat bij de (gedeelde) kamers van de bewoners en de huiskamer de woonfunctie daarvan voorop staat en voorts dat de gemeenschappelijke sanitaire ruimten, de keuken en de activiteitenruimte volledig dienstbaar zijn aan het wonen. De bedrijfsruimten acht het Hof niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden, nu deze voor allerlei doeleinden worden gebruikt. Ten aanzien van de gangen heeft het Hof geoordeeld dat deze evenmin volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden nu deze alle ruimten, waaronder de bedrijfsruimten, met elkaar verbinden.

4.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

4.1.
Voor zover de middelen betogen dat een verpleegafdeling als de onderhavige, de patiëntenkamers en de gemeenschappelijke ruimten niet kunnen worden geschaard onder de woningbegrippen zoals gebruikt in artikel 220e van de Gemeentewet, falen zij gelet op hetgeen is overwogen in onderdeel 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125 (hierna: het arrest van 15 november 2013), waarbij met name zij gewezen op de onderdelen 3.3.4 tot en met 3.3.6 van dat arrest.
4.2.
Voor zover het tweede en het derde middel inhouden dat het Hof ten onrechte heeft getoetst of de verschillende gedeelten volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, slagen zij. Voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet gaat het erom of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak - en dus niet: volledig - dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie ook onderdeel 3.3.2 van het arrest van 15 november 2013). De middelen kunnen echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden omdat toetsing aan het juiste criterium niet kan leiden tot een voor de heffingsambtenaar gunstiger resultaat.

5.Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

5.1.
Het eerste middel betoogt dat het Hof ten aanzien van de gangen ten onrechte heeft getoetst of deze volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit middel slaagt. Voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet gaat het erom of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak - en dus niet: volledig - dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie ook onderdeel 3.3.2 van het arrest van 15 november 2013).
5.2.
Het tweede middel betoogt dat het Hof ten onrechte niet heeft getoetst of de gehele onroerende zaak op grond van artikel 220a van de Gemeentewet als woning moet worden aangemerkt. Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de in het middel vervatte stelling reeds voor het Hof is aangevoerd. Die stelling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor toetsing door de Hoge Raad als cassatierechter geen mogelijkheid biedt. Dit middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5.3.
Het derde middel betoogt terecht dat het Hof bij zijn berekening niet is uitgegaan van de heffingsmaatstaf zoals deze bij de uitspraak op bezwaar was verminderd.

6.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor in de onderdelen 5.1 en 5.3 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van deze geschilpunten, met inachtneming van hetgeen in onderdeel 3.3 van het arrest van 15 november 2013 is overwogen.

7.Proceskosten

Wat betreft het principale en het incidentele beroep in cassatie zal het Samenwerkingsverband worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De samenhang met de zaak 12/03701 wordt hierbij in aanmerking genomen.

8.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
veroordeelt het dagelijks bestuur van Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepaling te Middelburg in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 3186, derhalve € 1593, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
Van het Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepaling te Middelburg wordt ter zake van het door het dagelijks bestuur ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.