ECLI:NL:HR:2013:1786

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12/03701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van onroerende zaken in de zorgsector en de toepassing van artikel 220e Gemeentewet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de waardering van onroerende zaken in de zorgsector, specifiek gericht op verpleeg- en verzorgingshuizen. Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepaling te Middelburg had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen had verminderd. De zaak betrof de onroerende zaken gelegen aan [a-straat 1] en [b-straat 1], waarbij de vraag centraal stond of deze gedeelten in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had getoetst of de verschillende gedeelten volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, terwijl het erom gaat of deze in hoofdzaak tot woning dienen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de criteria in de Gemeentewet bij de waardering van onroerende zaken in de zorgsector, en bevestigt dat de woonfunctie van de gedeelten voorop staat.

De proceskosten werden toegewezen aan de belanghebbende, waarbij het Samenwerkingsverband werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de interpretatie van de woningbegrippen in de Gemeentewet en de waardering van zorggerelateerde onroerende zaken.

Uitspraak

20 december 2013
nr. 12/03701
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het dagelijks bestuur van Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepalingte
Middelburg(hierna: het Samenwerkingsverband) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 20 juni 2012, nr. BK-11/00190, betreffende aan
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende zijn bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken [a-straat 1] te [Q] (hierna ook: [A]) en [b-straat 1] te [R] (hierna ook: [B]) voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld. Aan belanghebbende zijn voor dat jaar wegens het gebruik van de onroerende zaken aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Tholen opgelegd naar de waarden vastgesteld bij voormelde beschikkingen.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Tholen bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikking ter zake van [A] gehandhaafd en de waarde van [B] op een lager bedrag vastgesteld.
De Rechtbank te Middelburg (nr. AWB 10/274) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Het Samenwerkingsverband heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het Samenwerkingsverband heeft het incidentele beroep beantwoord.
Het Samenwerkingsverband heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 12 juni 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen.
Zowel het Samenwerkingsverband als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
[A] bestaat uit twee groepswoningen voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen, vier tijdelijke opnamekamers en een aantal kantoren. Iedere bewoner heeft een eigen kamer met sanitaire voorzieningen, een radio, een televisie en een telefoonaansluiting. Er zijn voorts een gemeenschappelijke woonkamer, een volwaardige keuken, een bijkeuken, een berging en een multifunctionele ruimte. Daarnaast zijn er bedrijfsruimten, zoals een personeelspost, een berging en een behandelkamer.
3.1.2.
[B] bestaat uit een bejaardenverzorgingshuis en een verpleeghuis. Het verpleeghuis biedt woonruimte aan mensen met somatische en psychogeriatrische aandoeningen. De bewoners hebben een eenpersoonskamer of een tweepersoonskamer. De sanitaire voorzieningen zijn gemeenschappelijk en bevinden zich op de gang. In de kamers zelf zijn aanwezig een radio, een televisie, een telefoonaansluiting en een wasruimte, alsmede twee stoelen met een tafel.
3.2.1.
Voor het Hof was in geschil of [A] en het verpleeghuisgedeelte van [B] gedeelten omvatten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden zodat de waarde daarvan ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking dient te worden gelaten.
3.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde van die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen daarvan die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat van een deel van een onroerende zaak die tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden ook sprake kan zijn bij een onzelfstandige eenheid waarbij voorzieningen worden gedeeld met bewoners van andere eenheden, dat de afsluitbaarheid van een onzelfstandig deel niet noodzakelijk is voor het oordeel dat die ruimte tot woning dient en dat de verzorgingsfunctie van een onroerende zaak als geheel niet uitsluit dat delen van die onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof concludeert ten aanzien van [A] dat bij de eigen kamers met eigen sanitaire ruimten en de huiskamer de woonfunctie daarvan voorop staat en voorts dat de gemeenschappelijke badkamer, de keuken en bijkeuken en de activiteitenruimte volledig dienstbaar zijn aan het wonen. De bedrijfsruimten acht het Hof niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden, nu deze voor allerlei doeleinden worden gebruikt. Ten aanzien van de gang heeft het Hof geoordeeld dat deze evenmin volledig dienstbaar is aan woondoeleinden nu deze alle ruimten, waaronder de bedrijfsruimten, met elkaar verbindt. Ten aanzien van het verpleeghuisgedeelte van [B] concludeert het Hof dat bij de (gedeelde) kamers en de huiskamer de woonfunctie daarvan voorop staat en voorts dat de gemeenschappelijke sanitaire ruimten, de keuken en de activiteitenruimte volledig dienstbaar zijn aan het wonen. De bedrijfsruimten acht het Hof niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden, nu deze voor allerlei doeleinden worden gebruikt. Ten aanzien van de gangen heeft het Hof geoordeeld dat deze evenmin volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden nu deze alle ruimten, waaronder de bedrijfsruimten, met elkaar verbinden.

4.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

4.1.
Voor zover de middelen betogen dat een verpleegafdeling als de onderhavige, de patiëntenkamers en de gemeenschappelijke ruimten niet kunnen worden geschaard onder de woningbegrippen zoals gebruikt in artikel 220e van de Gemeentewet, falen zij gelet op hetgeen is overwogen in onderdeel 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125 (hierna: het arrest van 15 november 2013), waarbij met name zij gewezen op de onderdelen 3.3.4 tot en met 3.3.6 van dat arrest.
4.2.
Voor zover het tweede tot en met vijfde middel inhouden dat het Hof ten onrechte heeft getoetst of de verschillende gedeelten volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, slagen zij. Voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet gaat het erom of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak - en dus niet: volledig - dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie ook onderdeel 3.3.2 van het arrest van 15 november 2013). De middelen kunnen echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden omdat toetsing aan het juiste criterium niet kan leiden tot een voor de heffingsambtenaar gunstiger resultaat.
4.3.
Het zesde middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat bij de berekening van de vermindering van de heffingsmaatstaf voor [B] moet worden uitgegaan van het juiste aantal vierkante meters en de daaraan toe te kennen bedragen zoals die pas in de loop van de procedure voor het Hof zijn komen vast te staan. Volgens het middel moet worden uitgegaan van het aantal vierkante meters dat blijkens het taxatieverslag ten grondslag ligt aan de waardevaststelling op grond van de Wet WOZ. Het middel betoogt daartoe dat die vaststelling onherroepelijk is komen vast te staan.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende vanaf het begin het aantal vrijgestelde vierkante meters heeft betwist en dat dit geacht wordt mede te omvatten dat aan bepaalde ruimten niet de vierkante meters zijn toe te kennen waarvan oorspronkelijk is uitgegaan bij de taxatie. Hierin ligt besloten dat de waardevaststelling op grond van de Wet WOZ ook in hoger beroep nog in geschil was, en daarom nog niet onherroepelijk was komen vast te staan. Dit oordeel berust op een uitleg van de gedingstukken door het Hof die niet onbegrijpelijk is, en voor het overige in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Reeds daarom faalt het middel.

5.Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

5.1.
Het eerste middel betoogt dat het Hof ten aanzien van de gangen ten onrechte heeft getoetst of deze volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit middel slaagt. Voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet gaat het erom of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak - en dus niet: volledig - dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie ook onderdeel 3.3.2 van het arrest van 15 november 2013).
5.2.
Het tweede middel betoogt dat het Hof ten onrechte niet heeft getoetst of de gehele onroerende zaken op grond van artikel 220a van de Gemeentewet als woningen moeten worden aangemerkt. Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de in het middel vervatte stelling reeds voor het Hof is aangevoerd. Die stelling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor toetsing door de Hoge Raad als cassatierechter geen mogelijkheid biedt. Dit middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

6.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 5.1 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van dit geschilpunt, met inachtneming van hetgeen in onderdeel 3.3 van het arrest van 15 november 2013 is overwogen.

7.Proceskosten

Wat betreft het principale en het incidentele beroep in cassatie zal het Samenwerkingsverband worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De samenhang met de zaak 12/03700 wordt hierbij in aanmerking genomen.

8.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
veroordeelt het dagelijks bestuur van Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepaling te Middelburg in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 3186, derhalve € 1593, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.
Van het Samenwerkingsverband Belastingen en Waardebepaling te Middelburg wordt ter zake van het door het dagelijks bestuur ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.