Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 8 juni 2012, nr. 11/02848.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende, dat niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 8 juni 2012, met nummer 11/02848. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 26 februari 2013 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna adresverificatie plaatsvond en het stuk opnieuw werd verzonden naar het adres van de belanghebbende. Ondanks deze inspanningen is het griffierecht niet voldaan.
Op 4 april 2013 heeft de griffier de belanghebbende opnieuw per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Ook deze brief werd teruggezonden wegens onbestelbaarheid, waarna opnieuw adresverificatie plaatsvond en het stuk bij gewone brief werd verzonden. De belanghebbende heeft echter niet gereageerd op deze oproep.
Gelet op artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht, was de Hoge Raad genoodzaakt om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2013 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.