Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en het wettelijk en beleidsmatig kader
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Slotsom
6.Beslissing
10 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de strafrechtelijke ontruiming van een gekraakt pand. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij de kraak van een kantoorpand aan de Koningin Wilhelminalaan 7 in Utrecht, dat op 31 oktober 2010 door ongeveer vijftig krakers werd bezet. De ontruiming vond plaats op 1 november 2010, waarbij de verdachte werd aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht, dat kraken strafbaar stelt. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gebogen over de rechtmatigheid van de ontruiming en de mogelijkheid voor de verdachte om verweren te voeren met betrekking tot de onrechtmatigheid van deze ontruiming in het kader van de strafprocedure. Het Hof had eerder geoordeeld dat dergelijke verweren niet aan de orde konden komen, maar de Hoge Raad heeft dit oordeel verworpen. De Hoge Raad benadrukt dat de (on)rechtmatigheid van de uitoefening van de strafvorderlijke bevoegdheid tot ontruiming door de strafrechter moet kunnen worden getoetst, vooral gezien het belang van het huisrecht van de kraker. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van krakers en de toepassing van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering, dat opsporingsambtenaren de bevoegdheid geeft om ontruimingen uit te voeren. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling, waarbij de rechtmatigheid van de ontruiming opnieuw zal worden beoordeeld.