Uitspraak
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 4 oktober 2012, nr. 11/00624, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een persoon uit België, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2006. De Inspecteur had de navorderingsaanslag gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en daarbij twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 12 juli 2013 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.