In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan over het recht op aftrek van omzetbelasting voor een vennootschap onder firma (VOF) die investeringsgoederen tijdelijk voor privédoeleinden heeft gebruikt. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 7 september 2007 was gewezen. De Hoge Raad had eerder vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de interpretatie van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Het Hof van Justitie oordeelde op 19 juli 2012 dat belastingplichtigen recht hebben op aftrek van voorbelasting over kosten voor duurzame aanpassingen aan investeringsgoederen, zelfs als deze aanpassingen met het oog op tijdelijk privégebruik zijn uitgevoerd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de aanpassingen aan de bedrijfsloods, waaronder dakkapellen en een portaal, als afzonderlijke investeringsgoederen moeten worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte had geoordeeld dat de belanghebbende geen recht op aftrek had, omdat de aanpassingen niet voor belaste handelingen waren gebruikt. De Hoge Raad concludeerde dat het tijdelijk gebruik van de aanpassingen voor privédoeleinden niet in de weg staat aan het recht op aftrek, mits de aanpassingen ook voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid voor belastingplichtigen om recht te hebben op aftrek van btw, zelfs bij tijdelijk privégebruik van investeringsgoederen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.