In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 15 mei 2013, waarin een naheffingsaanslag in de loonheffingen aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. Volgens de aantekeningen van de griffier van het Hof was een afschrift van de uitspraak op 16 mei 2013 aan de partijen verzonden, terwijl het beroepschrift pas op 16 juli 2013 bij de Hoge Raad was ingediend. Dit was in strijd met de termijn van zes weken zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die eindigde op 27 juni 2013. Bovendien was het beroepschrift ook niet tijdig ingediend volgens artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 27 augustus 2013 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.