In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2009. Het Gerechtshof had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet had betaald. De belanghebbende voerde aan dat hij geen nota griffierecht had ontvangen, maar wel een aangetekende brief waarin hem een nieuwe nota zou worden toegezonden. Het Hof verwierp dit betoog, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de stelling van de belanghebbende dat de nota ontbrak, niet kon worden weerlegd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug voor een hernieuwde beoordeling van het verzet. Tevens werd bepaald dat de gemeente Rotterdam het griffierecht van € 115 aan de belanghebbende moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van klachten over de ontvangst van griffierechten en de noodzaak voor de rechter om deze klachten adequaat te motiveren.