Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
6 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2]. De zaak betreft een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De rechtbank Overijssel had op 4 juli 2013 het verzoek afgewezen, omdat de verzoekers niet in goede trouw waren, zoals bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw). Dit vonnis werd bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2013, waarna verzoekers in cassatie gingen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 80a van de Rechtsvordering (RO), omdat de verzoekers klaarblijkelijk onvoldoende belang hadden bij het cassatieberoep. De advocaat van verzoekers heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door verzoekers naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand blijven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de beslissing is genomen door de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders en G. de Groot.