Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
6 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hadden beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat hen in hun verzoek om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei niet ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de verzoekers onvoldoende belang hadden bij hun cassatieberoep. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van de verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van de ontvankelijkheidseisen in het cassatieproces.