ECLI:NL:HR:2013:1623

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
13/03625
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hadden beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat hen in hun verzoek om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei niet ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de verzoekers onvoldoende belang hadden bij hun cassatieberoep. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de klachten van de verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. De Hoge Raad heeft op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van de ontvankelijkheidseisen in het cassatieproces.

Uitspraak

6 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/03625
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers in cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als de verzoekers.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummers C/02/11/795 R en C/02/11/796 R van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 mei 2013;
b. het arrest in de zaak HV 200.126.747/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben verzoekers beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
6 december 2013.