Uitspraak
gevestigd te Rotterdam,
gevestigd te Hergiswil, Zwitserland,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
4.Beslissing
6 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Korea Trade and Distribution Centre B.V. (KTDC) en Impro Hergiswil A.G. (Impro). KTDC, gevestigd in Rotterdam, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 20 november 2012. Het hof had eerder een uitspraak gedaan in een geschil dat voortvloeide uit een distributieovereenkomst. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder een arrest van 21 mei 2010, waarin de rechtsvraag over de redelijkheid en billijkheid van het gebruik van contractuele rechten aan de orde kwam. De advocaat-generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van KTDC verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Impro op nihil zijn begroot.
Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de cassatieprocedure en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid. De zaak illustreert ook de toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties, met name in het kader van distributieovereenkomsten.