ECLI:NL:HR:2013:1610

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
12/02678
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor restschuld na hypothecaire verkoop en zorgplicht van de bank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en de Coöperatieve Rabobank Oss E.O. U.A. De zaak betreft hoofdelijke aansprakelijkheid voor een restschuld die voortvloeit uit een door de bank verstrekte geldlening na de hypothecaire verkoop van woningen. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch gedeeltelijk vernietigd en het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch bekrachtigd, waarbij de bank werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres].

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] en [betrokkene 1] hebben samen geldleningen afgesloten bij de bank, waarbij [eiseres] een woning in Huizen had en [betrokkene 1] een woning in Heesch. De bank heeft de woning in Huizen in maart 2006 onderhands verkocht en de woning in Heesch in december 2006. De bank heeft een hypothecair krediet van € 760.000 en een overbruggingskrediet van € 238.000 verstrekt, waarvan een deel op een depotrekening is gestort voor verbouwing. De bank heeft de geldleningsovereenkomsten in 2004 opgezegd omdat de schuldenaren hun verplichtingen niet nakwamen.

In de procedure vorderde de bank betaling van een restschuld van € 327.669,22 van [eiseres]. [Eiseres] heeft een reconventionele vordering ingesteld, stellende dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door de financiering te verstrekken zonder rekening te houden met haar financiële situatie. De rechtbank heeft de vordering van de bank grotendeels toegewezen, maar ook de bank veroordeeld tot schadevergoeding aan [eiseres] voor onrechtmatige onttrekking van gelden aan het bouwdepot. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de reconventionele vordering van [eiseres] afgewezen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiseres] over de afwijzing van de reconventionele vordering gegrond zijn. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd voor zover het de reconventionele vordering betreft en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De bank is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

6 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/02678
TT/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. H.J.W. Alt en mr. S. Kousedghi,
t e g e n
COÖPERATIEVE RABOBANK OSS E.O. U.A.,
gevestigd te Oss,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de Bank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 160492/HAZA 07-1204 van de rechtbank ′s-Hertogenbosch van 3 oktober 2007, 11 juni 2008 en 4 februari 2009;
b. het arrest in de zaak HD 200.037.802/01 van het gerechtshof te ′s-Hertogenbosch van 3 januari 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De Bank heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Bank mede door mr. D. Vlasblom, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening als vermeld onder 44 in de conclusie, en in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep tot verwerping van het beroep.
De advocaten van [eiseres] hebben bij brief van 20 september 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
(i) [eiseres] heeft samen met [betrokkene 1], met wie zij destijds een affectieve relatie had, twee geldlenings- overeenkomsten gesloten met de Bank. [eiseres] had een woning te Huizen, [betrokkene 1] een woning te Heesch.
(ii) De Bank heeft uit hoofde van deze overeenkomsten aan [eiseres] en [betrokkene 1] als hoofdelijk verbonden schuldenaren een hypothecair krediet verstrekt van € 760.000,-- en een overbruggingskrediet van € 238.000,--. Van dit laatste bedrag is een gedeelte van € 181.512,-- gestort op een depotrekening in verband met de financiering van de verbouwing van de woning te Huizen.
(iii) Tot zekerheid van de verplichtingen uit deze overeenkomsten heeft [eiseres] aan de Bank een recht van hypotheek verleend op de woning te Huizen.
(iv) De Bank heeft in 2004 de geldleningsovereenkomsten opgezegd omdat [eiseres] en [betrokkene 1] hun verplichtingen jegens de Bank niet meer nakwamen. De relatie tussen [eiseres] en [betrokkene 1] was toen reeds beëindigd.
(v) De Bank heeft de woning te Huizen in maart 2006 onderhands verkocht. De woning te Heesch is verkocht in december 2006.
3.2.1
In dit geding vordert de Bank, kort gezegd, de veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 327.669,22. [eiseres] heeft een reconventionele vordering ingesteld, kort gezegd strekkende tot schadevergoeding op de grond dat de Bank haar zorgplicht heeft geschonden door aan [eiseres], die geen eigen inkomsten had, de onderhavige financiering te verstrekken en door bij de afwikkeling na te laten [betrokkene 1] aan te spreken voor aflossing van de restschuld. Voorts betoogde [eiseres] dat de Bank de tenaamstelling van het bouwdepot heeft gewijzigd en [betrokkene 1] heeft toegestaan € 50.000,-- te onttrekken aan het bouwdepot.
3.2.2
De rechtbank heeft de vordering in conventie grotendeels toegewezen en heeft [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 256.179,22. In reconventie heeft de rechtbank de Bank veroordeeld tot betaling van € 59.840,72 in verband met de aan de Bank toerekenbare onttrekking door [betrokkene 1] van het bedrag van € 50.000,-- aan het bouwdepot. De Bank werd voorts veroordeeld [eiseres] te vrijwaren van regresvorderingen van [betrokkene 1] jegens [eiseres] tot een beloop van maximaal € 50.000,--.
De rechtbank achtte de overige verwijten van [eiseres] ongegrond.
Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en heeft [eiseres] in conventie veroordeeld tot betaling van € 250.228,62. De reconventionele vordering van [eiseres] is door het hof afgewezen.

4.Beoordeling van het middel in het principale beroep

4.1
De in de onderdelen 2.1-2.8 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2
Onderdeel 2.9 klaagt over de afwijzing door het hof van de reconventionele vordering van [eiseres] voor zover betrekking hebbend op de onttrekking aan het bouwdepot van het bedrag van € 50.000,--.
In hoger beroep heeft de Bank haar tweede incidentele grief gericht tegen het eindvonnis van de rechtbank voor zover de Bank in verband met die onttrekking is veroordeeld tot betaling van € 59.840,72 en tot het vrijwaren van [eiseres] van regresvorderingen van [betrokkene 1] jegens [eiseres] tot een beloop van maximaal € 50.000,--. Het hof heeft in rov. 18 en 25 deze incidentele grief verworpen en had derhalve het eindvonnis van de rechtbank in reconventie moeten bekrachtigen. Het onderdeel is dus gegrond. Dit brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat onderdeel 2.10 geen behandeling behoeft.
4.3
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het eindvonnis in reconventie alsnog te bekrachtigen, met dien verstande dat het een vonnis betreft van de rechtbank ’s-Hertogenbosch en niet van de rechtbank Maastricht zoals het hof abusievelijk in het dictum heeft vermeld.

5.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

De in het middel aangevoerde klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principaal beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 3 januari 2012, doch uitsluitend voor zover daarin het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2009 ook in reconventie is vernietigd en de reconventionele vordering van [eiseres] is afgewezen;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2009 voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt de Bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 459,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
6 december 2013.