ECLI:NL:HR:2013:157

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12/00731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 1996, alsook een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000. De navorderingsaanslagen waren opgelegd met een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting, zonder mogelijkheid tot kwijtschelding, en er was heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de uitspraken van de Inspecteur, heeft het Hof de verhogingen en boete vernietigd, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld, waarbij tien middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is toegelicht door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd gemotiveerd door te stellen dat de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling nopen tot beantwoording.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.

Uitspraak

12 juli 2013
nr. 12/00731
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 29 december 2011, nr. 04/01507, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1995 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1992 tot en met 1996 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is voorts over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft de verhogingen en boete, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de verhogingen kwijtgescholden, de boetebeschikking vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij tien middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.