Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Omtrent de strafbaarheid van het feit en de verdachte:
Namens verdachte is bepleit dat hij het ten laste gelegde heeft begaan uit zelfverdediging. Verdachte zou door [betrokkene 1] in het nauw gedreven zijn in de hoek van de tuin. Aldus was sprake van een noodweersituatie. Een van de neven van verdachte heeft vervolgens ingegrepen en heeft [betrokkene 1] een kaakslag gegeven. Het was echter niet zeker dat de aanval was afgewend, zodat de noodweersituatie nog niet voorbij was. In die situatie heeft verdachte - volgens zijn verklaring - [betrokkene 1] met een stanleymes geslagen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte door de aanranding van [betrokkene 1] in een hevige gemoedsbeweging verkeerde, waardoor hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De voorwaarden voor noodweer houden volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Allereerst staat ter beoordeling of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed.
Het hof gaat bij de beoordeling of aan verdachte een beroep op noodweer toekomt, uit van de feitelijke gang van zaken, zoals hiervoor door het hof is vastgesteld. Het door verdachte en zijn raadsman geschetste scenario - dat in de tuin sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door [betrokkene 1] - is niet aannemelijk geworden. Voor zover het pleidooi van de raadsman mede het oog heeft op het bestaan van een (dreigende) noodweersituatie voortvloeiend uit het feit dat [betrokkene 1] kennelijk aanstalten maakte om 'iets' uit de kofferbak van de auto van [betrokkene 6] te pakken, overweegt het hof het volgende.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat die situatie onder de gegeven omstandigheden als een dreigende onmiddellijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 Sr kan worden aangemerkt. Hiermee is echter geenszins gezegd dat het gerechtvaardigd was om [betrokkene 1] met een hamer op het hoofd te slaan. Die rechtvaardiging vergt immers dat is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor de beoordeling daarvan is van belang dat, anders dan de verdediging meent, niet is komen vast te staan dat er door verdachte en de zijnen van moest of mocht worden uitgegaan dat de kofferbak een vuurwapen zou bevatten. Voor de juistheid van die veronderstelling ontbreekt namelijk enig concreet aanknopingspunt. Het hof gaat in dit verband voorbij aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat [betrokkene 1] iets geroepen zou hebben omtrent een 'geweer', nu het deze verklaringen in het licht van de verklaringen van de overige aanwezigen niet geloofwaardig acht. Bovendien verdient vermelding dat de auto kort na het incident, in de parkeergarage nabij de spoedeisende hulp in het ziekenhuis, in beslag is genomen en (daarna) is onderzocht. Daarbij is in de auto geen vuurwapen, munitie of enig ander wapen aangetroffen.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de kofferbak dicht was en dicht bleef, dat verdachte en de zijnen getalsmatig een evident overwicht hadden op het slachtoffer, terwijl zij zich bovendien zodanig dichtbij het slachtoffer bevonden dat zij de dreiging eenvoudig op een minder drastische manier het hoofd hadden kunnen en moeten bieden dan door [betrokkene 1] te beschieten, bijvoorbeeld door hem bij de auto weg te trekken.
Aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is niet voldaan. De noodweersituatie verschafte de verdachte dan ook geen rechtvaardiging om op het slachtoffer te schieten gelijk hij heeft gedaan.
(...)
Voorts zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of verdachte doen uitsluiten of verminderen. Het feit is strafbaar en verdachte is een strafbare dader."