ECLI:NL:HR:2013:1552

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12/01306
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid in het verkeer met dodelijke afloop door alcoholgebruik

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol, wat heeft geleid tot een dodelijk verkeersongeval op 18 december 2009. De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeert dat de bewijsvoering van het Hof tekortschiet. De verdachte, geboren in 1957, heeft op de bewuste avond alcohol genuttigd en is vervolgens gaan rijden op de Rijksweg A20, waar zij tegen de rijrichting in heeft gereden. Dit resulteerde in een frontale botsing met een andere auto, waarbij een andere bestuurder om het leven kwam. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheden die door het Hof zijn vastgesteld, niet voldoende zijn om te concluderen dat de verdachte roekeloos heeft gereden in de zin van de Wegenverkeerswet. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

3 december 2013
Strafkamer
nr. 12/01306
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 februari 2012, nummer 22/005018-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de op de voet van art. 454 Sv opgemaakte akte niet is gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing naar een ander hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Overeenkomstig hetgeen onder 1 subsidiair is tenlastegelegd heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 18 december 2009 te Schiedam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A20, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg A20, welk roekeloos rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte,
- terwijl zij verkeerde onder de invloed van alcohol in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en
- door gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een zodanige toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door haar bestuurd voertuig en het gevaar bestond dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van haar werden vereist,
- een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en enige tijd op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A20 die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan en blijven rijden (zogenaamd spookrijden) en (aldaar) heeft gereden met een hoge snelheid en dusdoende frontaal is gebotst op een haar, verdachte, tegemoetkomend voertuig,
waardoor een ander (genaamd [betrokkene 1]) werd gedood, zulks terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2012 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 18 december 2009 ging ik rond 19.00 uur naar de toko van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) in Rotterdam. Hij was de winkel aan het afsluiten. Hij vroeg mij of ik hem bij een vriend zou kunnen afzetten. In de toko van [betrokkene 2] hebben we een borreltje met cola gedronken. Daarna ben ik met [betrokkene 2] in mijn auto naar [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) gereden. Daar heb ik bij het eten een borrel met cola gedronken en later op die avond nog één. Ik ben vanuit de woning van [betrokkene 3] met [betrokkene 2] weggereden en ik heb [betrokkene 2] afgezet in een straatje in de buurt van mijn huis. Dat was bij een plein. Daarna ben ik naar huis gereden en daar ben ik ook aangekomen.
Ik heb vervolgens besloten toch weer te gaan rijden. Ik heb toen besloten weer in de auto te stappen en naar een vriendin in Vlaardingen te rijden.
Ik ben vanuit de Herkingenstraat in Rotterdam, via de Groene Kruisweg en Slinge gereden.
Ik ben via de Beneluxtunnel uiteindelijk in de richting van Vlaardingen en Hoek van Holland gereden. Onderweg is het ongeluk gebeurd waarover het vandaag gaat.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2010 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik reed ten tijde van de botsing die op 18 december 2009 op de snelweg te Schiedam plaatsvond, tegen de rijrichting in. Ik had die avond alcohol gedronken.
Ik weet dat het fout is om onder invloed van alcohol een auto te besturen.
3. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 20 december 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702-14. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 20 december 2009 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 18 december 2009 kwam [verdachte] rond 19.00 uur in mijn winkel. We hebben wat gedronken. Ik had nog een fles wodka, Smirnoff. Ik schonk wat wodka in voor [verdachte]. [verdachte] heeft een bekertje met wodka cola gedronken. Het was een normaal plastic bekertje. Ik had er ongeveer een kwart wodka ingedaan. De rest was cola.
We zijn daarna naar [betrokkene 3] gegaan met de auto van [verdachte]. Een Mercedes. Dat is haar lesauto. We hebben daar gegeten en gedronken. We hebben whiskey gedronken. [verdachte] heeft whiskey met cola gedronken, wel een paar borreltjes. [betrokkene 3] heeft op het laatst het glas van [verdachte] afgepakt omdat hij het onverantwoord vond om haar te laten rijden. Hij had ook voorgesteld om een taxi te bellen.
Ik ben gebeld door een vriend. Dat was om 23.02 uur. We waren nog bij [betrokkene 3].
We zijn ongeveer 10 minuten na dat gesprek weggegaan. [verdachte] heeft mij toen afgezet bij café 't Pleintje op Plein 1953 te Rotterdam.
Zij is daarna in de richting van haar huis gereden.
4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 19 december 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 20 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]). Zij heeft een autorijschool.
Op 18 december 2009 rond 21.00 uur kwamen [betrokkene 2] en [verdachte] bij mij. Ze waren met de auto van [verdachte] gekomen. We hebben wat gedronken. [verdachte] dronk whiskey met cola light. Ik schenk flinke glazen whiskey. Toen ze haar derde glas dronk merkte ik aan haar dat ze al meer alcohol had gedronken. Ik ken haar al zo lang. Ik merkte het aan haar gedrag. Ik heb toen haar derde borrel afgepakt omdat ze zich zo vreemd gedroeg. Ik vroeg haar toen ze wegging of ze wilde rijden of dat ik een taxi voor haar moest bellen.
Ik wil zeggen dat ik haar (het hof begrijpt: [verdachte]) gisterenavond, toen ze bij mij wegging, niet in staat achtte om een auto te besturen. Ik heb haar dat ook gezegd en daarom ook haar derde drankje afgepakt.
5. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 21 december 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702-19. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -:
als de op 21 december 2009 afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Op 18 december 2009 reed ik met mijn personenauto over de Rijksweg A4 te Rotterdam. Ik kwam uit de richting van Spijkenisse en reed in de richting van de Beneluxtunnel. In de bocht bij Hoogvliet reed een auto voor mij. Het was een leswagen. De auto reed de auto op de middelste rijstrook ook met de linkerzijde over de onderbroken streep heen. Eigenlijk reed de auto op twee rijstroken tegelijk. Bovendien reed de auto constant met de linke richtingaanwijzer aan. De auto reed met een snelheid van ongeveer 65 a 70 kilometer per uur. Ik bleef er op ruime afstand achter zitten omdat ik vond dat de auto gevaarlijk reed.
Voor de Beneluxtunnel wordt de Rijksweg A4 5-baans. Ik zag dat de auto op de meest linkerrijstrook ging rijden. Ik zag dat de auto nog steeds met een snelheid van ongeveer 65 a 70 kilometer per uur reed. Ik zag ook dat de auto een beetje slingerde. De hele tijd bleef de linke richtingaanwijzer ingeschakeld.
Ik ben toen naar de meest rechterrijstrook gegaan en heb flink gas gegeven om er voorbij te gaan want ik vond het nog steeds te gevaarlijk.
Ik kan de auto als volgt omschrijven:
Een Mercedes A-klasse. Op het dak stond een L-bordje. Ik zag dat achter het stuur een allochtone vrouw zat. Verder zat er niemand in de auto.
6. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 24 december 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702-26. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 december 2009 afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Op vrijdag 18 december 2009 uur reed ik in mijn voertuig op de Rijksweg A20 komende vanuit de richting van
Hoek van Holland en rijdend in de richting van Gouda. Ik zat samen met mijn man [betrokkene 6] in de auto.
We reden de A20 op bij de oprit Vlaardingen/Holy. Ik hoorde mijn man even later zeggen: "een spookrijder". Ik keek over de vangrail en zag tussen alle witte koplampen, twee rode lichten. Ik zag dat het een hoge auto was aan de achterzijde. Ik zag dat de rode lichten boven de vangrail uitstaken. Ik zag dat deze auto in dezelfde rijrichting als ons reed, maar dan op de andere weghelft.
Mijn man zag de spookrijder eigenlijk direct toen wij de snelweg opgereden waren.
Ik reed 105 km/h. Ik had de auto op de cruise control staan. Vanaf het moment dat ik de auto zag, merkte ik dat deze van mij wegreed. Ik heb toen meer gas gegeven omdat ik de auto bij wilde houden. Ik reed toen ongeveer 115 km/h.
7. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 24 december 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 december 2009 afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Op vrijdag 18 december 2009 reed ik samen met mijn vrouw [betrokkene 5] de Rijksweg A20 op. Wij reden vanuit Vlaardingen Centrum/Holy de rijksweg A20 op. Wij reden in de richting van Schiedam. Mijn vrouw reed. Ik zag dat de cruise control was ingesteld op 105 kilometer per uur. Ik keek links en zag aan de andere kant van de vangrails achterlichten van een andere auto. Het was een hogere auto. De auto reed op de weg voor verkeer in de richting van Hoek van Holland. De auto reed harder dan wij. Mijn vrouw ging harder rijden. Ik zag de auto frontaal op een andere auto klappen. Vanaf het moment dat ik auto voor het eerst zag tot het moment van de botsing heeft ongeveer 1,5 a 2 minuten.
8. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 22 januari 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 22 januari 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
Op 18 december 2009 reed ik met mijn personenauto op de rijksweg A20. Ik kwam uit de richting Rotterdam en reed in de richting van Hoek van Holland. Ter hoogte van de afslag Vlaardingen Centrum/Holy zag ik in de verte een paar koplampen op mij afkomen. Ik begreep dat het een spookrijder was. Ik ben een baan naar rechts gegaan. Ik zag toen dat de spookrijder ons voorbij reed.
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009431702-38. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 22 januari 2010 heb ik de getuigenverklaring opgenomen van [betrokkene 7]. Ik, verbalisant, zag dat de getuige op Google Earth de positie aanwees waar zij de spookrijder op de Rijksweg A20 voor het eerst had gezien. Ik heb deze positie vergeleken met een kaart waar de juist mectometerpalen (het hof begrijpt: hectometerpalen) staan aangegeven. Ik zag dat de positie overeenkomt met hectometerpaal 22.3 op de Rijksweg A20 links.
10. Een proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 20 december 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond Verkeerspolitie Technische- en Ongevallendienst met X-pol nr. 2009 431702-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij stelden op 19 december 2009 een onderzoek in naar de toedracht van het navolgende verkeersongeval.
Het ongeval vond op 18 december 2009, omstreeks 23:50 uur, plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A20 (links) te Schiedam. Bij het ongeval waren twee personenauto's betrokken. De bestuurder van het nader te omschrijven voertuig 2, raakte dusdanig gewond dat hij later aan zijn verwondingen is overleden.
Voertuig 1:
Merk en type: Mercedes Benz, A160
Kleur: grijs.
Kenteken: [AA-00-BB].
Wij zagen dat ten gevolge van de frontale aanrijding met voertuig 2 schade was ontstaan.
Voertuig 2:
Merk en type: Renault, Twingo E2
Kleur: blauw
Kenteken: [CC-00-DD].
Wij zagen en troffen vanuit de rijrichting van voertuig 2 (uit de richting van het Kleinpolderplein) de navolgende, bij dit ongeval betrokken voertuigen aan:
1. na meting ongeveer 5 meter na het hectometerpunt 25.6, op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van de Rijksweg A20, voertuig 1. De voorzijde van voertuig 1 stond nagenoeg in oostelijke richting gekeerd.
2. na meting ongeveer 10 meter na het hectometerpunt 25.6, gedeeltelijk op rijstrook 2 en op rijstrook 3 van de noordelijke rijbaan van de Rijksweg A20, voertuig 2. De voorzijde van voertuig 2 stond in noordwestelijke richting gekeerd.
Aan de hand van de aangetroffen sporen en de stand van de betrokken voertuigen, stelden wij vast, dat de aanrijding tussen de bij dit ongeval betrokken voertuigen had plaatsgevonden op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van de Rijksweg A20, ter hoogte van de voorzijde van voertuig 1.
De bestuurster van voertuig 1 (Mercedes) heeft gereden op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van rijksweg A20 (links), komende vanuit de richting van het Kethelplein en gaande in die van het Kleinpolderplein, en reed daarbij tegen de voor die autosnelweg geldende verplichte rijrichting in (spookrijden).
De bestuurder van de Renault heeft gereden op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van rijksweg A20 (links), komende vanuit de richting van het Kleinpolderplein en gaande in die van het Kethelplein.
Gezien in de verplichte rijrichting nabij de oprit vanaf de 's-Gravenlandseweg, botsten beide voertuigen frontaal op elkaar.
11. Een proces-verbaal van misdrijf d.d. 21 december 2009 van de politie Rotterdam-Rijmond met nr. 2009431702-18. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 1]:
Op vrijdag 18 december 2009 omstreeks 23:50 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], een melding van een spookrijder op de A201i. Deze "spookrijder" zou vanuit de richting Hoek van Holland tegen het verkeer in rijden in de richting Rotterdam. Enige seconden later werd deze melding gewijzigd in een frontale aanrijding met beknelling. Op de plaats van de aanrijding zagen wij dat het een aanrijding was tussen een personenauto van het merk Mercedes A160, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en een personenauto van het merk Renault Twingo, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. In de Mercedes met het kenteken [AA-00-BB] zagen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], een vrouwspersoon zitten. Wij zagen dat deze vrouw bekneld zat. Tevens zagen wij dat aanwezig personeel van de brandweer zich inmiddels bezig hielden met hulpverlening aan dit slachtoffer. Zij verklaarden dat zij het vermoeden hadden dat de vrouw alcohol had genuttigd. Haar adem riekte naar de lucht van alcohol.
12. Een proces-verbaal van misdrijf d.d. 5 januari 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009432476-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 18 december 2009, omstreeks 23:45 uur, kregen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A20 O-W (Nb-Li), binnen de gemeente Schiedam. Bij dat ongeval was [verdachte], geboren [geboortedatum] 1957, als bestuurster van een voertuig personenauto, Mercedes-Benz A 160 Cdi, kleur grijs, Nederland, kenteken [AA-00-BB], betrokken.
Op de ongevallocatie werd de bestuurster door diverse hulpverleners aangesproken. Zij namen waar, dat:
- De adem van de bestuurster naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook.
- Zij zagen dat de bestuurster bloeddoorlopen ogen had.
- Zij hoorden dat de bestuurster met dubbele tong sprak.
13. Een geschrift, te weten een "aanvraag van bepaling van alcohol en/of andere stoffen* in bloed", als bijlage gevoegd bij proces-verbaal van misdrijf d.d. 5 januari 2010 van de politie Rotterdam-Rijmond met nr. 009432476-1. Dit geschrift houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van J.H. van der meer, arts:
Op 19 december om 01.30 uur heb ik onderzoek verricht bij de bloedgever [verdachte]. Bij de vraag "Zijn er aanwijzingen voor het bestaan van bepaalde oorzaken (hersenschudding, geestesstoornis, drugs, medicatie)?" is ingevuld:
"In ziekenhuisbed". "Aanspreekbaar". "Alcohollucht". "bloeddoorlopen ogen".
(...)"
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof volgt uit (...) dat de verdachte door het alcoholgebruik die avond haar voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was de handelingen te verrichten die van haar werden vereist. Zij heeft naar het oordeel van het hof dusdoende roekeloos gereden, waardoor de aan haar schuld te wijten frontale botsing met de Renault Twingo heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan slachtoffer [betrokkene 1] om het leven is gekomen terwijl zij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.(Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960.)
3.4.
In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof tekort. De door het Hof blijkens de nadere bewijsoverweging in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden dat de verdachte door haar alcoholgebruik haar auto niet voortdurend onder controle had en dat de verdachte als bestuurder niet voortdurend in staat was de handelingen te verrichten die van haar werden vereist, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, "zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam" heeft gereden onder de in art. 175, derde lid, WVW 1994 tot strafverhoging leidende omstandigheden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 heeft gereden, ook niet als daarbij in aanmerking wordt genomen dat het Hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de verdachte is gaan rijden en blijven rijden tegen de rijrichting in van de Rijksweg A20.
3.5.
Het middel is gegrond.

4.Beoordeling van het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2013.