ECLI:NL:HR:2013:1471

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
13/03376
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake voortzetting huurovereenkomst na overlijden hoofdhuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door [eiser] tegen de stichting STICHTING SITÉ WOONDIENSTEN. De zaak betreft de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de hoofdhuurder, waarbij de Hoge Raad zich baseert op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de kantonrechter en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de eiser klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft dit standpunt gevolgd en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de eiser zijn gekomen. De uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden behandeld.

Uitspraak

29 november 2013
Eerste Kamer
nr. 13/03376
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
de stichting STICHTING SITÉ WOONDIENSTEN,
gevestigd te Doetinchem,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Stichting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 462337 CV 11-3121 van de kantonrechter te Oude IJsselstreek van 9 februari 2012;
b. het arrest in de zaak 200.112.106 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Stichting is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van art. 80a RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 10 oktober 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
29 november 2013.