In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen [eiser] en Aqua Fina c.s. Het geding betreft de herroeping van arbitrale vonnissen op grond van bedrog, zoals bedoeld in artikel 1068 lid 1 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar eerdere arbitrale vonnissen van 15 juli 2005 en 25 mei 2010, alsook naar arresten van het gerechtshof te Arnhem van 19 april 2011 en 8 mei 2012. De zaak is in cassatie gekomen na het arrest van het hof van 8 mei 2012, waartegen [eiser] beroep in cassatie heeft ingesteld. Aqua Fina c.s. hebben een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten in het principale beroep verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 RO, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde gesteld, omdat het principale beroep faalde. In de beslissing is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.