In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juni 2013, nr. 11/6323 WIA. De zaak betreft een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat is genomen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.