ECLI:NL:HR:2013:144

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
12/03124
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verandering in wetgeving en strafmotivering in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het niet hebben van een verzekering voor een motorrijtuig, wat in strijd is met de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het Hof had de verdachte een geldboete opgelegd, maar de Advocaat-Generaal P.C. Vegter stelde dat de strafoplegging onjuist was en vroeg om vernietiging van het arrest, uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat een verandering in beleidsregels van het Openbaar Ministerie als een verandering in wetgeving kan worden beschouwd in de zin van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad benadrukte dat alleen formele wijzigingen in de wetgeving relevant zijn voor de toepassing van de voor de verdachte gunstigste bepalingen. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van wetgeving en beleidsregels in het strafrecht, en bevestigt dat wijzigingen in beleidsregels van het OM niet automatisch leiden tot een wijziging van de toepasselijke sancties. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop overtredingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen worden behandeld, vooral in het licht van recente wijzigingen in de wetgeving.

Uitspraak

2 juli 2013
Strafkamer
nr. 12/03124
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 februari 2012, nummer 24/001471-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel is gericht tegen de strafmotivering en klaagt dat het oordeel van het Hof dat sprake is van verandering van wetgeving in de zin van art. 1, tweede lid, Sr, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 augustus 2008 te Ezinge, gemeente Winsum, als degene aan wie voor een motorrijtuig (motorfiets) het kenteken [AA-00-BB] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van dat feit veroordeeld tot een geldboete van € 380,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, waarvan € 180,-, subsidiair 3 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"Gelet op artikel 30, tweede lid, van deze wet juncto het eerste lid van dit artikel, kan degene die zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 30, tweede lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, worden bestraft met hechtenis voor de duur van maximaal drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Verder kan hem voor zover hier van belang, op grond van het zesde lid van dit artikel, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd voor de duur van maximaal een jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van tweehonderd euro, subsidiair te vervangen door vier dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Op 1 juli 2011 is in werking getreden de Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet in verband met het onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften brengen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en enkele technische verbeteringen (Staatsblad 2011, 170). Als gevolg hiervan is artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften komen te luiden als volgt:
“Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.”
Verder is, voor zover hier van belang, in de in artikel 2, eerste lid, van de wet bedoelde bijlage de volgende gedraging opgenomen:
A915
als bezitter, als houder of als degene aan wie het kenteken is opgegeven, voor een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet de vereiste verzekering sluiten en in stand houden. De op de voet van artikel 2, derde lid, van de wet bepaalde voor deze gedraging aan de Staat te betalen geldsom bedraagt € 380,-.
Hiermee is voorzien in de mogelijkheid van een administratiefrechtelijk handhavingsregime naast het strafrechtelijke handhavingsregime.
In de op 1 juli 2011 in werking getreden Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2011R008, gepubliceerd in Staatscourant 2011, 10940) heeft het Openbaar Ministerie met betrekking tot de keuze voor het gebruik van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ter zake overtredingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen het volgende bepaald:
“Bij inwerkingtreding van de wet Vermulderen 30 WAM (het hof begrijpt: de Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet in verband met het onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften brengen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en enkele technische verbeteringen (Staatsblad 2011, 170)) zullen overtredingen van artikel 30 WAM lid 2 (het hof begrijpt artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) met een mulderbeschikking worden afgedaan. Dit betreft de feitcode (...) A 915. Op deze zaken is de recidiveregeling niet van toepassing.”
In zijn arresten van 15 en 30 september 2011 (LJN: BT1678, LJN: BT6164, UN- BT6165 en UN: BT6168) heeft het hof overwogen dat deze regelgeving meebrengt dat een zodanige overtreding van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering via het traject van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt afgedaan. Het daarbij horende sanctiebedrag bedraagt - ongeacht recidive - € 380,-. Het hof is vervolgens tot het oordeel gekomen dat ten opzichte van de daaraan voorafgaande regeling sprake is van een voor een verdachte in gunstige zin gewijzigd strafmaximum en daarmee van een verandering in regels van sanctierecht als bedoeld in overweging 3.6.1 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878) dat met onmiddellijke ingang moet worden toegepast. Het hof heeft in genoemde arresten voor overtredingen gepleegd voor 1 juli 2011 een straf opgelegd die overeenkomt met het op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften geldende sanctiebedrag.
De op 1 juli 2011 in werking getreden richtlijn is vervangen door de op 1 januari 2012 in werking getreden Richtlijn strafvordering tarieven en feitomschrijvingen voor misdrijven overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2011R020, gepubliceerd in Staatscourant 2011, 22818) Deze nieuwe richtlijn brengt geen wijziging in de regels voor afdoening van overtredingen van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsregeling motorvoertuigen geconstateerd met ingang van 1 juli 2011.
De nieuwe richtlijn bevat wel (met terugwerkende kracht, ten opzichte van de voor 1 juli 2011 geldende richtlijnen) een wijziging van de regels voor afdoening van dergelijke overtredingen, geconstateerd voor 1 juli 2011. De nieuwe regeling komt erop neer dat de eerste tot en met de derde overtreding (waarbij een termijn wordt gehanteerd van twee jaren na afdoening van de vorige overtreding) worden afgedaan met een OM-strafbeschikking waarbij een geldboete van 380 euro wordt opgelegd, de vierde overtreding met een OM-strafbeschikking of een eis ter zitting houdende een geldboete van 600 euro en vier maanden ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk.
Het hof stelt vast dat de nieuwe richtlijn, voor zover het de vierde overtreding betreft in vergelijking tot de afdoening van met ingang van 1 juli 2011 geconstateerde overtredingen van artikel 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsregeling motorvoertuigen, een voor een verdachte minder gunstige regel van sanctierecht is. Artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Gelet hierop en hetgeen de Hoge Raad daaromtrent in overweging 3.6.1 van zijn arrest van 12 juli 2011 heeft bepaald, moet dit onderdeel van de (nieuwe) richtlijn buiten toepassing worden gelaten.
Een en ander brengt mee dat aan de omstandigheid dat in de onderhavige situatie gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2011 kan worden vastgesteld dat sprake is van een vierde overtreding in de zin van de op 1 januari 2012 in werking getreden richtlijn niet de betekenis kan toekomen dat een andere sanctie kan worden opgelegd dat een geldboete van (maximaal) 380 euro.
(...)"
2.3.
Het Hof is blijkens zijn overwegingen uitgegaan van de opvatting dat onder een "verandering in de wetgeving" zoals bedoeld in art. 1, tweede lid, Sr ook kan worden verstaan een verandering in beleidsregels van het Openbaar Ministerie inzake het transactie- en strafvorderingsbeleid. Die opvatting is echter onjuist. Evenzeer onjuist is het oordeel van het Hof dat de door het Hof omschreven, op 1 januari 2012 in werking getreden Richtlijn een verandering in regels van sanctierecht inhoudt (Vgl. HR 5 maart 2013, LJN BZ3257, NJ 2013/163).
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2013.