Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 15 februari 2013, nr. AWB 12/718, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de overdrachtsbelasting. De belanghebbende had een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan bij de verkrijging van een onroerende zaak, maar maakte bezwaar tegen deze voldoening en vroeg om teruggaaf. De Inspecteur wees dit verzoek af, waarna de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.
In de cassatieprocedure heeft de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende met twee geschriften een conclusie van repliek heeft ingediend. De Staatssecretaris heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 26 juli 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en deze niet gegrond verklaard, verwijzend naar de gronden van een eerder arrest in een vergelijkbare zaak (nr. 12/05060). De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van de Rechtbank in stand bleef.