ECLI:NL:HR:2013:1433

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12/00399
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de betrokkene was ontslagen van alle rechtsvervolging voor bepaalde feiten, maar desondanks werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit een feit waarvoor hij van alle rechtsvervolging is ontslagen, voor ontneming vatbaar is, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad bevestigt dat het begrip 'wederrechtelijk verkregen' in de context van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet verkeerd is geïnterpreteerd door het Hof. De Hoge Raad wijst erop dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de betalingsverplichting van de betrokkene van € 500.000,- naar € 495.000,-. De overige middelen van cassatie worden verworpen, en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.

Uitspraak

26 november 2013
Strafkamer
nr. 12/00399 P
Hoge Raad der Nedelanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2011, nummer 23/005335-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit het feit ter zake waarvan hij van alle rechtsvervolging is ontslagen, als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft aangemerkt.
2.2.1.
Het Hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd aan de Staat een bedrag van € 500.000,- te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"(...)
Het gerechtshof Amsterdam heeft in de strafzaak bij onherroepelijk arrest van 5 februari 2010 (...) het onder 1, 2, 3 en 4 [tenlastegelegde] bewezenverklaard als volgt
(...)
feit 4
er een gewoonte van maken een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid te doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
De veroordeelde is bij dat arrest voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf en ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
(...)
Het hof is van oordeel dat het ontslag van alle rechtsvervolging niet in de weg staat aan een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van feit 4, nu sprake is van een veroordeling ter zake van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en uit het tegen de veroordeelde ingestelde strafrechtelijk financieel onderzoek aannemelijk is geworden dat tevens voordeel is verkregen uit het onder 4 bewezenverklaarde feit.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat op grond van het (...) aangelegde straf- en ontnemingsdossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties in de ontnemingszaak, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van de feiten waarvoor hij bij voornoemd arrest is veroordeeld en het onder 4 bewezenverklaarde feit, alsmede uit andere feiten dan waarvoor hij is veroordeeld. Het hof ontleent de schatting aan de inhoud van de na te noemen (en in de voetnoten aangehaalde) wettige bewijsmiddelen.
(...)"
2.3.
Het middel betoogt dat het oordeel van het Hof in de strafzaak en hetgeen het Hof daartoe heeft overwogen, inhoudende dat:
"(...)
er zich omstandigheden hebben voorgedaan waaraan de verdachte de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat de bevoegde autoriteiten instemden met zijn handelen zoals onder feit 4 is tenlastegelegd. De verdachte komt derhalve in zoverre een beroep op afwezigheid van alle schuld toe, zodat hij ten aanzien van feit 4 niet strafbaar is en hij derhalve ten aanzien van dat feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
(...)"
meebrengen dat de vergoedingen die de betrokkene ter zake van het in de bewezenverklaring onder 4 bedoelde handelen heeft ontvangen, niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden aangemerkt.
2.4.
Het oordeel van het Hof dat het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit het onder 4 bewezenverklaarde en strafbaar verklaarde feit ter zake waarvan hij is ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, voor ontneming vatbaar is, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip "wederrechtelijk verkregen" als bedoeld in art. 36e Sr. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 500.000,-.

5.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 495.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2013.