Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Slotsom
6.Beslissing
26 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de betrokkene was ontslagen van alle rechtsvervolging voor bepaalde feiten, maar desondanks werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit een feit waarvoor hij van alle rechtsvervolging is ontslagen, voor ontneming vatbaar is, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad bevestigt dat het begrip 'wederrechtelijk verkregen' in de context van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet verkeerd is geïnterpreteerd door het Hof. De Hoge Raad wijst erop dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de betalingsverplichting van de betrokkene van € 500.000,- naar € 495.000,-. De overige middelen van cassatie worden verworpen, en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting.