Uitspraak
,nummer 21/002966-07
,ingediend door mr. J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort
,namens:
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
26 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvraag tot herziening was ingediend door de aanvrager, vertegenwoordigd door mr. J.W.H. Peters, en betrof een veroordeling voor belastingfraude. De aanvrager was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften, wat resulteerde in te weinig geheven belasting door een rechtspersoon. De aanvraag tot herziening werd gedaan op basis van nieuwe feiten die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces.
De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de criteria voor herziening zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager stelde dat een rapportage van een deskundige, die na de veroordeling was opgesteld, nieuwe inzichten bood die de eerdere veroordeling in twijfel trokken. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van deze rapportage niet voldoende was om te concluderen dat het oorspronkelijke onderzoek anders had kunnen uitpakken. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was en heeft deze afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering en de rol van nieuwe feiten in herzieningsprocedures. De Hoge Raad bevestigde dat de eerdere veroordeling niet uitsluitend was gebaseerd op de verklaringen van een enkele getuige-deskundige, maar ook op andere bewijsstukken die door het Hof waren gewogen. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de vice-president en twee raadsheren, en werd openbaar uitgesproken.