ECLI:NL:HR:2013:1426

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
13/01424
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in huurrechtelijke context

In deze zaak gaat het om de verdachte, een verhuurder, die goederen van een huurder heeft meegenomen onder het voorwendsel van 'recht van retentie'. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte door als heer en meester over de goederen te beschikken, heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Dit oordeel is niet in strijd met de wet, aangezien de verdachte niet gerechtigd was om het slot van de woning te vervangen, omdat de huurovereenkomst op dat moment niet rechtsgeldig was beëindigd. De verdachte had zich toegang verschaft tot de woning met een reservesleutel en had vervolgens een nieuw slot geplaatst, waardoor hij de huurder de toegang tot haar woning ontzegde.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij het oordeel van het Hof als toereikend gemotiveerd werd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de diefstal, zoals vastgelegd in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, voldoende was onderbouwd. De verdachte had de goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen, en het feit dat hij dit deed om de huurder te dwingen tot nakoming van een verplichting, doet hier niet aan af. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de verdachte niet kan leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Uitspraak

26 november 2013
Strafkamer
nr. 13/01424
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 november 2012, nummer 22/000829-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat ten onrechte, althans niet begrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is bewezenverklaard dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de in de bewezenverklaring genoemde goederen heeft weggenomen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 1 september 2009 te Noordwijk in een pand gelegen op de van [a-straat 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit dat pand heeft weggenomen foto's en/of fotoboeken en administratie althans enig andere persoonlijke bescheiden en kleding, althans wasgoed, toebehorende aan [betrokkene], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door een niet voor gebruik door verdachte bestemde en aldus valse sleutel."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 januari 2012 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik heb in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 november 2009 te Noordwijk uit een pand aan de [a-straat 1] huisraad toebehorende aan [betrokkene] meegenomen. Ik heb de sleutel gebruikt die ik als verhuurder onder mij had. Op 1 september 2009 heb ik het slot van het verhuurde vervangen en de huurster de verdere toegang ontzegd. Ik heb twee zakken huisraad, een doos met fotoalbums en administratie uit het pand meegenomen. Ik heb die twee zakken op 22 oktober 2009 gepakt. Het wasgoed heb ik weggegooid.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 november 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1611 2010140706-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3 e.v.):
als de op 13 november 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene]:
Ik huurde een huisje aan de [a-straat 1a] te Noordwijk. De verhuurder was [verdachte]. Toen ik op 2 september 2009 bij mijn woning kwam, zag ik dat het slot was veranderd en ik mijn woning niet meer in kon. Ik mocht die dag van hem nog een koffer met spullen pakken.
In oktober 2009 zei hij tegen mij dat mijn fotoboeken en administratie en andere persoonlijke dingen bij hem bleven onder het mom van "recht van retentie".
3. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 8 december 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1611 2010140706-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 9 e.v.):
als de op 8 december 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene]:
Ik had een huurcontract afgesloten voor een jaar, van 22 april 2009 tot 22 april 2010."
2.2.3.
Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Het hof is van oordeel dat de verdachte op 1 september 2009 niet gerechtigd was om het slot van de deur van de door aangeefster gehuurde woning te vervangen, nu de huurovereenkomst op die datum niet rechtsgeldig was geëindigd. Door op genoemde datum eerst met de in zijn bezit zijnde reservesleutel zich toegang te verschaffen tot de woning en vervolgens een nieuw slot te plaatsen, heeft de verdachte zich wederrechtelijk de heerschappij over de goederen van aangeefster verschaft, wat er ook zij van verdachtes - op grond van de geldende huurovereenkomst - recht op betreden van de woning bij calamiteiten; immers een calamiteit deed zich niet voor.
Dat verdachte rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van een retentierecht is niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt het verweer."
2.3.
In art. 310 Sr is als diefstal strafbaar gesteld het met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort. In het bestreden arrest ligt als oordeel van het Hof besloten dat de verdachte door als heer en meester te beschikken over de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen heeft gehandeld met voormeld oogmerk en dat in het onderhavige geval daaraan niet kan afdoen dat hij zou hebben gehandeld met de bedoeling die ander te bewegen tot de nakoming van een op hem rustende verplichting. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op de gebezigde bewijsvoering, toereikend gemotiveerd.
2.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2013.